Naast wetenschap zijn er ook juristen die een analytisch oog hebben!

Twee delen van H.Berndsen volgen onder!

Eerst hier een artikel uit De Gelderlander:

 

De Gelderlander – Opinie – Christiane de Waele – 20-04-2019

 

“Veilig Thuis zit aan wortels rechtsstaat”:

 

Juriste Christinane de Waele* heeft geen goed woord over voor de werkwijze van Veilig Thuis (AMHK).

 

In een betoog over onder andere het fundamentele belang van een vitale rechtsstaat voor democratie, wees landelijk Advocaat-Generaal Mr. Bode vrijdag 12 april 2019 in Arnhem op de kern van de rechtsstaat: “de rule of law” en “checks-and-balances” die zorgen voor juiste toepassing ervan. Ontbreken ‘checks-and-balances’, dan wordt de rechtsstaat van binnenuit gesloopt, tegenstanders (mond)dood gemaakt en viert corruptie hoogtij.

 

Daarbij citeert ze een zojuist verschenen rapport: een naar binnen gerichte bedrijfscultuur, waarbij ‘voldoende kritische (zelf)reflectie’ ontbreekt en medewerkers ‘geen eigenaarschap voor het grotere geheel’ voelen, is funest.

Veilig Thuis kreeg van de wetgever de bevoegdheid in te grijpen in het privéleven van mensen. Dat gaat ver, maar is gerechtvaardigd om kinderen te beschermen.

 

Dat hoort dan wel binnen de grenzen van de wet te gebeuren:  het bevoegdheidskader mag niet zomaar overschreden en gebeurt dat wel, moet dat zorgvuldig gemotiveerd worden met terugkoppeling naar de wet en opdracht.

Bij Veilig Thuis ontbreekt echter ieder besef dat medewerkers horen te handelen binnen de wettelijke kaders van de Nederlandse rechtsstaat.

Zij toetsen hun eigen werkwijze in plaats van die te toetsen aan fundamentele grondrechten (prevalerende EVRM en IVRK) en de wet.

Extra problematisch daarbij is dat diezelfde werkwijze niet in de vereiste ‘checks-and-balances’ voorziet.

 

Gevolg van het ontbreken van deze processen is dat een werkcultuur ontstaat waarbij signalen dat er fouten gemaakt zijn niet worden (h)erkend, en als ze wel (h)erkend worden, straffeloos genegeerd kunnen/mogen worden. Niemand voelt zich verantwoordelijk voor gemaakte fouten, zelfs niet diegenen die ze gemaakt hebben.

 

In plaats daarvan worden fouten over de schutting van subjectieve beleving van de klager heen gemikt, waarbij Veilig Thuis een kunstig reframen hanteert: gemaakte fout wordt verdraaid in een {waarschuwend} wauwelverhaal over het gevoel van die klager, bijvoorbeeld: “We betreuren dat u het naar heeft gevonden, dat een mes in uw rug werd gestoken; zo hebben wij dat niet bedoeld”.

- Waarom deze organisatie niets doet aan een messtekende medewerker wordt zo buiten beschouwing gehouden.

 

Strijdig met fundamentele rechtsbeginselen {BvBB} is ook de gehanteerde methodiek. Niet feiten en waarheidsvinding vormen het uitgangspunt, waarbij gekeken wordt welke conclusie aan objectieve gegevens ontleend mag/kan worden met toepassing van algemeen aanvaarde wetenschappelijke protocollen {en recente wetenschappelijke inzichten, ook diagnostisch}, maar Veilig Thuis begint met aanname (die vaak meer te maken heeft met de persoonlijke insteek /interesse van een hulpverlener/jeugdzorgwerker dan met deskundigheid) en zoekt dan omstandigheden die deze bevestigen in plaats van aan waarheidsvinding te doen.

 

Kwalijker is dat wanneer ouders komen met feiten die de onjuiste aanname weerleggen c.q. afstraffen, deze welbewust buiten het dossier worden gehouden en de ouders in kwestie niet zelden worden geïntimideerd en onder onheuse druk gezet. Mochten zulke ouders nog wagen naar de rechter te gaan, dan weet Veilig Thuis rapporten zó suspect te formuleren dat de rechter vanuit diens rol niet anders kan dan het ‘zekere voor het onzekere’ nemen en ondertoezichtstelling en vaak uithuisplaatsing te gelasten. {Het kind wordt zo gestraft; zeer effectief en schadend gestraft bij eerlijk klagen. - TjS}.

 

Deze pseudowetenschappelijke methodiek heeft dus meer weg van de middeleeuwse heksenproef  – waarbij de beschuldigde of werd vermoord omdat ze schuldig was, of haar onschuld bewees met haar dood –  dan van behoorlijke 21ste-eeuwse wetenschappelijke diagnostiek.

De institutionele corruptie van een hulpverlenende instantie! -{De jeugdzorg is eigenlijk geen hulpverlener: Jw3.2 lid 2, wat te veel ouders niet weten en niet te horen krijgen. - TjS}.

 

De werkwijze van Veilig Thuis vreet aan de wortels van de rechtsstaat:  zij lijkt vooral gericht op het geven van een veilige haven aan eigen medewerkers om straffeloos grove (vorm)fouten te maken en ouders valselijk te beschuldigen.

Een parallel universum van onaantastbaarheid en eigenrichting binnen Nederlandse rechtsstaat met als uitgangspunt dat Veilig Thuis nooit fouten maakt.

 

Wie waagt erop te wijzen dat dit wel gebeurt, wordt professioneel van het kastje naar de muur gestuurd in wollige klachtenprocedures [zonder effect} die steeds verder afraken van waar het eigenlijk on zou moeten gaan:  Feiten, waarheidsvinding en welzijn {met minimaal voorlichting} van ‘kwetsbare’ kinderen wier veilig thuisfront Veilig Thuis zou moeten verzekeren in plaats van dat te torpederen. {Te meer daar de RvdK toetst door Veilig Thuis [als ‘feit’] na te praten zonder diagnostiek en zonder brede voorlichting. - TjS}.

 

*: Mw Mr. C.M.D. de Waele staat als jurist en vertrouwenspersoon ouders bij die klachten hebben over wanpraktijken van Veilig Thuis {onVeilig uiThuis} en gerelateerde hulpverlenende instanties.

- -

Duidelijk hoe de keteninfantiliteit werkt op: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/meer-keteninfantiliteit .


- -

Op https://www.stichtingkog.info/media/KOG_H._Berndsen_KETENINFANTILITEIT_IN_DE_JEUGDZORG_v5_juni_18.pdf?fbclid=IwAR0DD8ZO6Dk5zGww35O4TrgZK0Zrz1ZsdCobOcyWIKkgEswq3LARy0gXFFI staat deze PDF:

 

KETENINFANTILITEIT IN DE JEUGDZORG

KOG – H. Berndsen – 2018 -- Deel 1

 

Aanleiding:

In de uitzending van Monitor (KRO-NCRV) van 19 maart 2017 heb ik de aanduiding “keteninfantiliteit” gebruikt. Van veel kanten is mij gevraagd om wat uitgebreider aan te geven wat ik daarmee bedoel. Het navolgende is een antwoord op dat verzoek. Deze uitleg kan op verschillende manieren nuttig zijn,

 

·.  Als toelichting op de betekenis van keteninfantiliteit;

 

·.  Als spiegel en voortdurend aandachtspunt voor de schakels in de keten;

 

·.  Als input voor inspecties, beleidsmakers en de wetgever om meer consistentie

    tussenwetgeving, beleid en het operationele veld te realiseren;

 

·.  Als checklist voor cliënten in de keten en hun adviseurs en advocaten om inzicht te krijgen in

    de momenten waarop zaken zijn misgegaan en als mogelijkheid de schakels daarop te wijzen.

 

Infantiel betekent letterlijk “kinderlijk”, maar dient in relatie tot keteninfantiliteit vooral begrepen te worden als “onbenullig” of “misleidend.” Daarbij merk ik op dat de onbenullige, vanwege zijn onbenulligheid, zijn onbenulligheid niet beseft. Daarop aangesproken is de standaardreactie dan ook dat men het niet herkent.

 

Keteninfantiliteit houdt in dat de schakels in de jeugdzorgketen klakkeloos of uit gebrek aan bekwaamheid, of uit luiheid of bewust (misleiding) elkaars onbenulligheden en onwaarheden overnemen.

 

1.    De wet:

 

Een rechterlijke beslissing tot een ondertoezichtstelling of tot een machtiging uithuisplaatsing betekent voor de minderjarige(n) en ouders een diepe inbreuk op hun privacy, welzijn, geluk en leven. Tegelijkertijd is de aan deze beslissingen onderliggende veroordeling voor ouders ook nog eens bikkelhard. Die veroordeling luidt [gevoelsmatig] :

u bent vooralsnog ongeschikt als opvoeder.’ 

 

Het is verbijsterend dat een dergelijke veroordeling wordt geadviseerd en uitgesproken door amateurs die tegelijkertijd zichzelf en elkaar graag als “professional” etiketteren: de informatieverzamelaars van Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming, de kinderrechter en de jeugdzorgwerkers, allen zijn niet wetenschappelijk geschoold op het terrein van pedagogiek of ontwikkelingspsychologie. Ook het noodzakelijke gedragswetenschappelijke methodologische besef is onvoldoende aanwezig. Daarmee ontbreekt de vaardigheid om aan het wettelijk vereiste om de feiten “naar waarheid en volledig” aan te voeren, te voldoen.

 

Gedragswetenschappelijke interventies zijn voor het voldoen aan die wettelijke eis noodzakelijk, maar geschiedt in vrijwel alle gevallen op afstand: er is dan geen rechtstreeks contact tussen cliënt en gedragswetenschapper en beroepscodes verbieden dan het uitspreken van een gedragswetenschappelijk oordeel over de cliënt. Door deze gang van zaken ontbreekt de validiteit en betrouwbaarheid van het oordeel.

 

In een democratische rechtsstaat is een veroordeling alleen rechtmatig als deze wordt uitgesproken op basis van wettig en overtuigend bewijs. Het is dan ook niet voor niets dat in 2002 in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als artikel 21 werd opgenomen: “Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.”

 

In de Jeugdwet van 2015 werd dit artikel in vrijwel gelijke bewoordingen en nu specifiek gericht op de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling, als artikel 3.3 opgenomen: “De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.” {Maar niet de bron voor de RvdK, het AMHK, Veilig Thuis; die hoeft niet aan waarheid te doen en dat door te geven. - TjS}.

 

Met andere woorden, ‘waarheidsvinding’ dient in de jeugdzorgketen geborgd te zijn. Het betreft in dezen geen waarheidsvinding in strafrechtelijke zin. Dat wordt door tegenstanders van waarheidsvinding nogal eens, misleidend i.c. manipulatief, geopperd. De wetgever beoogt met artikel 3.3. in de Jeugdwet met name om de rapportages van de Raad en de GI te voorzien van “objectiveerbare feiten, gebeurtenissen en omstandigheden” (zie het betreffende amendement Van der Burg en Bergkamp van 8 oktober 2013) en onderscheid aan te brengen tussen feiten, visies van betrokkenen en interpretaties van de Raad en de GI.

 

Dat wil zeggen dat onderzoekers gebruik dienen te maken van wetenschappelijk betrouwbare en gevalideerde instrumenten om de leef- en opvoedingssituatie van de minderjarige naar waarheid en volledig in kaart te brengen en als zodanig ook bij de kinderrechter aan te voeren.

 

In zijn brief van 13 april 2016 benadrukt de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer: “Verantwoord omgaan met waarheidsvinding is cruciaal voor de onderbouwing van de ingrijpende en vaak complexe beslissingen die professionals moeten nemen ten aanzien van kinderen en ouders.

 

De consequentie van het voorgaande is dat de ‘onderzoekers’ die door Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming worden ingezet, getraind dienen te zijn in het gebruik van wetenschappelijk betrouwbare en gevalideerde instrumenten opdat de leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen volledig en naar waarheid in kaart gebracht kan worden.

 

 Helaas heeft de wetgever verzuimd deze noodzakelijke kwalitatieve voorwaarde juridisch te borgen. Ook de Raad en Veilig Thuis (AMHK) hebben deze implicatie voor de kwaliteit van hun ‘onderzoekers’ niet operationeel vertaald. Daarom zet ik ‘onderzoekers’ in relatie tot Veilig Thuis en tot de Raad voor de Kinderbescherming tussen aanhalingstekens: een onderzoeker is wetenschappelijk en universitair opgeleid of op z’n minst getraind in de toepassing van valide en betrouwbare onderzoeksinstrumenten. Veruit de meerderheid van de ‘onderzoekers’ van de Raad en Veilig Thuis is dat niet.

 

In feite doen zij niet meer dan, d.m.v. de onbetrouwbare en niet valide interviewmethode, subjectieve percepties verzamelen. Het enige dat zij na hun verzamelacties weten is wat hun informanten hebben gezegd. Wat zij met deze methode niet kunnen weten is of deze informanten de waarheid hebben gesproken en volledig zijn geweest. Wat zij ook niet kunnen weten is of de geïnterviewden, zoals ouders, minderjarigen en overige informanten, wel of niet van alles hebben verzonnen.

 

Met deze aanpak wordt al vele jaren een praktijk in stand gehouden die niet op waarheidsvinding is gebaseerd. De aldus verzamelde informatie leidt zonder uitzondering tot het bekende ongestructureerde klinische oordeel: een oordeel en een daarop gebaseerd advies dat per definitie inaccuraat, subjectief, vertekend en onbetrouwbaar is. Dit element, opgeteld bij de bijdragen van de ouders en/of advocaat, vormt de wankele basis waarop de kinderrechter geacht wordt besluiten te nemen over ingrijpende en “vaak complexe” beslissingen aangaande minderjarigen.

 

Voor minderjarigen en ouders zeer ingrijpende en ook traumatiserende beslissingen worden doorgaans genomen op basis van een boterzachte onderbouwing of nog erger, op basis van drijfzand.

 

De vereisten uit de wet inzake waarheid en volledigheid zijn niet consequent vertaald in de relevante kwaliteitseisen voor de werkers en onderzoekers in de jeugdzorgketen. Keteninfantiliteit is aldus een, als het ware, genetisch kenmerk geworden van alle schakels.

 

2.    Schakels in de keten:

 

In de kern samengevat bestaan de schakels in de jeugdzorgketen uit:

Melding -> AMHK (VT) -> Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) -> kinderrechter -> Gecertificeerde Instelling (GI)

-{Dit zijn als 'ketenpàrtners elkaar napratende instellingen die beweringen overnemen als 'feiten'. - TjS}

 

3.    De melding:

 

Nederland is het enige land ter wereld met een verplichte screening op kindermishandeling.  De afgelopen jaren is, o.a. door een ongebreidelde invoering van meldcodes en meldplichten, een enorme druk op instanties en op de samenleving ontstaan om vermoedens van kindermishandeling/huiselijk geweld terstond te melden. {Ook wordt er veel reclame gemaakt bij burgers om mogelijke problemen bij de buurtkinderen te melden, alsof er dan degelijk onderzoek zou komen. De buurvrouw voelt zich al een kinderredder, maar weet niet dat het niet diagnostisch naar waarheid en optimalisatie lijdt. - TjS}.   De infantiliteit of onbenulligheid in deze schakel neemt inmiddels groteske vormen aan.  Toelichting:

 

a.            Ouders die met hun kind bij de artsenpost of spoedeisende hulp komen, worden verplicht gescreend. Arts-onderzoeker Maartje Schouten schrijft in haar proefschrift (promotie in maart 2017 UMC Utrecht) dat dit heeft geleid tot een hausse aan valse verdenkingen van kindermishandeling in de door haar onderzochte situaties: van elke 100 verdenkingen waren er 92 onterecht {Valse positieven}.

Het gebruik van vragenlijsten waarvan de betrouwbaarheid en validiteit niet is onderzocht leidt op de afdeling spoedeisende eerste hulp tot een overmaat van onterechte verdenkingen (97 op de 100). Tegelijkertijd worden kinderen die wel mishandeld worden niet of niet tijdig gesignaleerd. {Dus werkt het AMHK zeer inefficiënt en gezien  Gresser  ook  schadelijk}. 

 

b.            Scholen melden niet alleen meer hun eventuele zorgen over een kind. Toenemend wordt wangedrag van ouders gemeld. Het kind verdwijnt daarmee naar de achtergrond en conflicten tussen ouders en de school worden niet meer intern opgelost, maar over de schutting bij het AMHK geworpen.

 

c.             Buren-, familieruzies en conflictscheidingen zijn toenemend aanleiding om valse meldingen te doen. Beschuldigingen over huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik van jonge minderjarigen worden door instanties overijverig opgepakt. Ook het stigmatiseren van personen door hen een psychiatrische aandoening toe te schrijven, borderline en narcisme zijn redelijk populair, neemt hand over hand toe. Het elkaar dwarszitten door het AMHK (VT) op iemands dak te sturen is daarbij het bovenliggende motief. Het AMHK is geneigd om deze valse meldingen al te serieus te nemen, met alle emoties en spanningen van dien voor de onterecht beschuldigden.

 

Een betrouwbaar en valide instrumentarium om het waarheidsgehalte van meldingen te bepalen ontbreekt. Ook is triage op dit punt ontoereikend. Onbenulligheid in de jeugdzorgketen begint dus al in deze eerste schakel.

 

d.            Advies- en meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK)

 

Zoals aangegeven beschikt het AMHK, ook wel eufemistisch voorgesteld als “Veilig Thuis”, ten eerste niet over een betrouwbaar en valide instrumentarium om meldingen op hun waarheidsgehalte te beoordelen.

De informatieverzamelaars van Veilig Thuis beschikken bovendien niet over de vereiste bekwaamheden en instrumenten om de leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen naar waarheid en volledig in kaart te brengen.

 

Ten tweede bevatten rapportages van Veilig Thuis regelmatig informatie zonder dat duidelijk is van wie de informatie afkomstig is en wat er gehoord, gezien en vastgesteld is. Dergelijke informatie krijgt daarmee min of meer het karakter van roddel en achterklap.

 

Ten derde leiden, gezien de voorgaande elementen, verzoeken van Veilig Thuis te vaak tot onnodig onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

 

De onbenulligheid in en van de Veilig Thuis-rapportages, waaraan elke normatiek over wat een goede opvoeding of een goede opvoeder is ontbreekt, prevaleert dan boven de vuistregel van de Raad dat deze pas in actie komt als er sprake is van aantoonbare risico’s voor de veiligheid van een kind. M.a.w. de keteninfantiliteit continueert zich, mede door toedoen van de Raad, in de tweede schakel.

 

e.        De Raad voor de Kinderbescherming 

 

De zogenoemde raadsonderzoekers zijn geen {diagnostische of wetenschappelijke} onderzoekers maar voor het overgrote deel {roddel- en} informatieverzamelaars. In het kwaliteitskader van de Raad wordt melding gemaakt van een “onderzoeksmodel.” Deze voorstelling van zaken is onjuist: de Raad heeft geen onderzoeksmodel. Wel een “doorontwikkelde methode raadsonderzoek” (zie Methode raadsonderzoek bescherming, juli 2015), maar dat is geen methode die bijdraagt aan waarheidsvinding. Het belangrijkste onderdeel van deze methode is en blijft het interview, persoonlijk of telefonisch en op basis van standaardvragen. Zoals aangegeven is het interview geen betrouwbaar en valide onderzoeksinstrument omdat de enige wetenschap na een interview datgene is wat de geïnterviewde heeft gezegd. Er bestaat daarom, ook bij de raadsverzamelaar, geen enkele zekerheid over het waarheids- en volledigheidsgehalte aangaande de door hem/haar verzamelde en te presenteren informatie.

 

De Raad heeft getracht het interview meer ‘body’ te geven door de raadsverzamelaars te trainen in de oplossingsgerichte gespreksvoering. Gelet op de toelichting in de “Methode raadsonderzoek bescherming” leidt deze vorm van gespreksvoering doorgaans tot het meer concretiseren van de informatie en gerichtheid op oplossingen. Aan verbetering van de validiteit en betrouwbaarheid en dus van waarheidsvinding, draagt deze gespreksvoering niet bij. De onbenulligheid van de raadsrapportage wordt nog eens onderstreept door de buitenproportionele weergave van de subjectieve percepties van de ouders, eventueel minderjarigen en overige informanten. Zeker in geval van conflictscheidingen kunnen ouders zich middels zo’n raadsrapport lekker uitleven in het zwart maken van de ander. Deze handelwijze draagt alleen maar bij tot verdere conflictescalatie.

 

Conclusies, ook in raadsrapporten, dienen tot stand te komen door de in kaart gebrachte werkelijkheid (waarheid) te toetsen aan expliciete (gedrags)wetenschappelijke (pedagogiek/ontwikkelingspsychologie/ filosofie), empirisch onderbouwde normen. De beschrijving van deze normen ontbreekt in raadsrapporten, waarmee voor de raadsverzamelaar de weg vrij is om de eigen persoonlijke, subjectieve, religieuze, politieke, ideologische en impliciete normen over goede opvoeding sluipenderwijze in de conclusies te verwerken.

 

Nog ernstiger is dat de ‘zorgen’ die in rapporten worden geuit, per definitie zijn gebaseerd op het eigen subjectieve en impliciete {niet-verifieerbare, vage} normenstel over goede opvoeding van de ‘zorgeigenaar’ {en niet gerelateerd als tegenoverweging met de wetenschappelijke inzichten van bijv. arts Ursula Gresser: het wegplaatsen van kind, weg bij één of beide ouders, is ernstig schadelijk}. Het volstrekte gebrek aan transparantie over de normatiek, ontaardt in raadsrapporten die onbetrouwbaar, inaccuraat en subjectief zijn en die derhalve ver weg staan van waarheidsvinding en van besluitvorming die recht doet aan de belangen van de minderjarigen.

 

Om het ondermaatse waarheidsgehalte te maskeren maakt de Raad in zijn rapportages veelvuldig gebruik van inhoudsloze mantra’s of het fabriceren van “zorgen” om de kinderrechter mee te krijgen. Deze mantra’s worden vervolgens, door toedoen van de kinderrechter, tot onaantastbare (juridische) waarheden verheven {met onachtzaamheid van recente wetenschap}. Enkele voorbeelden:

 

·.  “De Raad ziet het risico dat langdurige strijd zal worden gevoerd tussen de ouders”: (Commentaar: de Raad “ziet” helemaal niets. De Raad doet een loze voorspelling gebaseerd op de {pseudokristallen} Glazen-Bol-benadering).

 

·.  “Dit alles brengt het grote risico met zich mee dat hun ontwikkeling (van de minderjarigen) verder verstoord raakt en hun zorgelijk functioneren toeneemt.” (Commentaar: dit is een veel gebruikte poging om te misleiden: in het gehele betreffende raadsrapport wordt op geen enkele wijze aangetoond dat de ontwikkeling van de minderjarigen verstoord is of dat er sprake is van zorgelijk functioneren. De misleiding zit hem in het gebruik van de aanduidingen “verder” en “toeneemt”.

 

·.  Na een scheidingssituatie beweert de Raad – zònder bronvermelding zodat onduidelijk is of de Raad dit zelf heeft geconstateerd, gefabriceerd of van horen zeggen heeft – dat de betreffende minderjarigen “last ervaren” van de situatie. Op basis daarvan concludeert de Raad dat er “zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen”.

 

(NB: als kinderen “last” ervaren van een scheidingssituatie is dat de normaalste zaak van de wereld. Als zij er geen last van zouden hebben was er vermoedelijk inderdaad iets aan de hand met hun sociaal-emotionele ontwikkeling en een reden tot zorg. In dit geval misbruikt de Raad de aanduiding “ zorgen”. Een zorg is het verschil tussen de, in dit geval, pedagogische werkelijkheid en de pedagogische wenselijkheid. De werkelijkheid van de sociaal-emotionele ontwikkeling is op geen enkele betrouwbare en valide wijze gemeten. De normen voor een wenselijke situatie worden niet benoemd. De daarmee inhoudsloze kreet “zorgen”, kan zonder uitleg niet meer zijn dan een gefabriceerde voorstelling van zaken).

 

Aanvullende voorbeelden van, niet onderbouwde en daarmee nietszeggende, uitdrukkingen uit raadsrapporten waarmee de Raad bij de kinderrechter meestal kan scoren: de Raad heeft het vermoeden..., het kind zit klem..., het lijkt er op dat..., het is niet uitgesloten..., het kan zo zijn..., de Raad kan zich voorstellen..., de Raad acht het aannemelijk..., in het belang van de kinderen..., ernstige bedreiging van de ontwikkeling..,, loyaliteitsconflict..., hechtingsproblematiek..., er zijn zorgelijke signalen..,, er is grote kans opeen gezinsdrama...

 

Op basis van deze infantiele of onbenullige output van de derde schakel in de jeugdzorgketen is de kinderrechter aan zet.

 

f.      De kinderrechter  :

 

In termen van gedragswetenschappelijke en methodologische kennis van zaken vormt de kinderrechter de meest zwakke schakel in de keten. Opvallend is dat deze schakel tegelijkertijd over de meeste macht beschikt, t.w. beslissingsbevoegdheid over zaken als ondertoezichtstelling, het afgeven van een machtiging tot uithuisplaatsing en het opleggen van psychiatrisch of psychologisch onderzoek.

 

Kinderrechters zijn opgeleid als jurist en hebben als gevolg daarvan een vooral procedurele oriëntatie. Zij hebben doorgaans weinig benul van pedagogische en ontwikkelingspsychologische inzichten op wetenschappelijk niveau. In termen van de belangen van minderjarigen is de kinderrechter daarom onvoldoende in staat om inhoudelijk de juiste afwegingen te maken.

 

Ook in pedagogisch en psychologisch onderzoeks- en methodologisch opzicht is de kinderrechter niet geschoold en getraind: de kinderrechter is noch psycholoog, noch pedagoog, noch methodoloog, noch wetenschapper.

 

Tegelijkertijd veroordeelt hij/zij ouders tot het ondergaan van ondertoezichtstelling, het uit huis plaatsen van minderjarigen en/of het ondergaan van psychiatrisch onderzoek. Hij/zij oordeelt daarmee dat ouders onbekwame opvoeders zijn. Het zal je maar gezegd worden door een, pedagogisch of psychologisch gezien, (goedwillende)amateur.

 

De kinderrechter moet dus kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de input van de Raad en de Gecertificeerde Instelling (GI) en op grond daarvan zijn/haar eigenlijke taak uitvoeren, te weten: toetsen {niet napraten}.

 

Door het gebrek aan waarheidsgehalte en het gebrek aan inzicht in de gebruikte normatiek, wordt de kinderrechter niet voorzien van beslisinformatie van voldoende niveau. Mede gelet op de impact ervan, vormen de beslissingen van de kinderrechter daarom het grootste afbreukrisico voor minderjarigen in de keten. De kinderrechter baseert zijn/haar beslissingen op drijfzand en heeft dientengevolge geen benul van de kwaliteit van zijn/haar beslissingen, die aldus kindgevaarlijk (kunnen) uitpakken.

 

In Nederland weet niemand, en dat geldt ook voor de kinderrechter zelf, hoeveel ondertoezichtstellingen en machtigingen uithuisplaatsingen er terecht (en dus ook onterecht) worden uitgesproken. De kinderrechter heeft derhalve geen benul van de kwaliteit van zijn/haar functioneren omdat het resultaat van dit functioneren niet wordt gemeten.  Een onterecht {valse positieve} uitgesproken OTS of machtiging UHP is een acute ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige, is een vorm van kindermishandeling en werkt ontwrichtend op een gezin en traumatiseert de (groot)ouders en ook vaak andere familieleden.

 

Zoals in elke beroepsgroep is ook bij kinderrechters sprake van goede en slechte beroepsbeoefenaren. De goede kinderrechters zijn zich bewust van hun pedagogische, psychologische en onderzoeksmethodologische beperkingen. Zij zijn zich ook zeer bewust van het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming en de GI in hun rapportages de feiten niet naar waarheid en volledig aanvoeren. (NB. Het is zeer zorgelijk en in termen van rechtsstatelijkheid abject, dat instanties die overheidstaken uitvoeren, hand in hand met kinderrechters, de wet overtreden).

 

Gelet op de onbetrouwbaarheid van de rapportages en gezien het grote afbreukrisico van een foutieve beslissing, zijn goede kinderrechters geneigd scherp door te vragen en de zittingstijd af te stemmen op de ernst van de zaak. Bovendien zal deze kinderrechter per definitie de professionele documenten opeisen die vereist zijn als de GI of de Raad uitspraken doet over de (vermoedelijke) geestelijke en lichamelijke gezondheid van een cliënt of over diens opvoedingsvaardigheden.

 

Deze kinderrechter gaat er ook van uit dat de GI en de Raad zich “niet zomaar kunnen beroepen op hun professionele inschatting.” (Rapport Kinderombudsman Marc Dullaert, “Is de Zorg Gegrond?”, 10 december 2013, pagina 79). In dat rapport is op pagina 82 in het ingekaderde gedeelte ook te lezen wat van een kwalitatief goede kinderrechter mag worden verwacht. (Familiekamer rechtbank Amsterdam, zomer 2013).

 

De slechte kinderrechter is de ineffectieve en niet congruente kinderrechter. Dat is de rechter van wie het zelfbeeld onjuist is en door hem/haar als veel positiever wordt beleefd dan de werkelijkheid omtrent zijn/haar beroepsuitoefening is. Het is het type rechter dat overal verstand van denkt te hebben. Hij/zij heeft de onbenullige neiging erop te vertrouwen dat GI en Raad de informatie naar waarheid aanvoeren. Deze rechter vraagt niet scherp door, hanteert een marginale toetsing van de aangeleverde informatie, houdt de zittingsduur kort en vraagt zich zelden af waarom de GI de in de vorige beschikking gegeven opdrachten niet heeft uitgevoerd.

 

Voorbeeld van de infantiliteit/onbenulligheid van dit type kinderrechter: zo was er een rechter van een gerechtshof die een door een gedragswetenschapper van een GI opgestelde risicotaxatie inzake kindermishandeling, bestempelde als een gedegen en valide rapport. Dat werd zelfs in de beschikking vastgelegd. De rechter ging hiermee ook nog eens op de stoel van en gedragswetenschapper zitten , maakte zich derhalve partijdig en had gewraakt dienen te worden. Maar dit terzijde.

 

De geëtaleerde onbenulligheid van dit oordeel blijkt uit het feit dat de gedragswetenschapper de, voor een juiste beoordeling noodzakelijke wetenschappelijke onderbouwing van de risicotaxatie, niet aan het hof had doen toekomen. Iemand die (psychologisch)wetenschappelijk is opgeleid weet dan onmiddellijk dat de uitspraak over de validiteit en degelijkheid van de taxatie per definitie onmogelijk, derhalve onbenullig, is.

 

Het ineffectieve type kinderrechter vindt ook dat hij/zij over een heel bijzondere eigenschap beschikt, het zogenaamde “Magisch Oog”: “het heilig geloof in het eigen vermogen om de waarheid rechtstreeks te zien, ook zonder bewijsmateriaal en eventueel ook tegen het bestaande bewijsmateriaal in.” (Ton Derksen, Het OM in de fout, pagina 15.) 

 

Deze kinderrechter ‘ziet’ als ouders de rechtszaal binnenkomen, in één oogopslag, of zij wel of geen geschikte opvoeders zijn. Dat geldt ook voor zijn/haar mening over minderjarigen. Laatst riep een kinderrechter, na het horen van een minderjarige van 14 jaar over mishandeling: “ach, kinderen zeggen zoveel.”

 

g.      De gecertificeerde instelling (G.I.):

 

Na een beslissing van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling of machtiging uithuisplaatsing komt de gecertificeerde instelling (GI) in de persoon van de jeugdzorgwerker in beeld. Deze medewerkers werken onder verschillende benamingen zoals jeugdbeschermer, gezinsmanager, gezinscoach, gezinsvoogd. Aangaande hun kwaliteiten op het gebied van waarheidsvinding verwijs ik naar mijn opmerkingen over de verzamelaars van Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming: deze zijn onvoldoende en dikwijls niet aanwezig.

 

Een zeer belangrijk instrument voor de GI {met bestuur} en dus de gezinsvoogd en de cliënt, is het wettelijk voorgeschreven Plan van Aanpak. Een gedegen Plan van Aanpak (PvA), dat goed aansluit op de in de beschikking genoemde ontwikkelingsbedreigingen, dat SMART* is geformuleerd en in goed overleg met de cliënt is opgesteld, is een onmisbaar stuurinstrument en een eerste en cruciale stap naar succes. Succes betekent dat de ontwikkelingsbedreigingen op zo kort mogelijke termijn zijn weggenomen en dat ouders/opvoeders geleerd hebben en op eigen kracht verder kunnen.

 

Stuurinstrument houdt in dat de juiste acties gepland en bewaakt kunnen worden.

 

Helaas zijn nog veel Plannen van Aanpak van ondermaatse kwaliteit, waardoor het gericht sturen op verbetering niet mogelijk is. Kenmerkend voor een slecht Plan is,

 

·.  het klakkeloos kopiëren van met name de inhoudsloze teksten uit raadsrapporten;

      doorgaans zijn dat nogal wat pagina’s;

·.  knip en plakwerk;

·.  gebrek aan meetbaar geformuleerde resultaten en activiteiten;

·.  gebrek aan {juridisch concrete} expliciete normen over wat goede opvoeding en een goede

      opvoeder is {of het tegendeel daarvan; die (gejuridiseerde) normen zijn verifieerbaar er niet}.

 

Het langdurig uitstellen van het maken van een Plan van Aanpak komt met regelmaat voor, hetgeen leidt tot langdurige periodes van nietsdoen door de GI en tot uitzichtloos afwachten voor de cliënt en verdere ontwrichting van een gezin {Inspanningsverzuim, maar dat moeten ouders bewijzen door de Awb zwart op wit te volgen in actie}. Kinderrechters laten dit doorgaans gewoon toe.

 

*: SMART staat voor Specifiek, Méétbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden.   Daarmee wordt een Plan van Aanpak voorzien van toetsbare {verifieerbare} resultaten en activiteiten, in de tijd vastgelegd, met een eenduidige verantwoordelijkheidstoedeling {en daar is artikel 24 lid 1 van het kinderrechtenverdrag IVRK van belang: diagnostische gezondheidszorg dat meet. Het moet ook door ouders naar de Beginselen van Behoorlijk Bestuur volgbaar en begrijpbaar zijn! Al te vaak ontvangen ouders niet of niet tijdig de dossiers, wat in een juridisch proces wat een OTS ìs strijdig is met het McMichael-arrest, een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, het EHRM, naar aanleiding van het geratificeerde Verdrag, EVRM}.

 

Dikwijls wordt ook ‘vergeten’ dat volgens de wet allereerst aan de cliënt de vraag dient te worden gesteld om zelf een Plan van Aanpak, een zogenoemd Familiegroepsplan op te stellen.

 

Een slecht Plan van Aanpak maakt het ook niet goed mogelijk om een goede evaluatie te doen. Nog onafhankelijk van de kwaliteit van het Plan voldoen de evaluaties als zodanig dikwijls ook niet aan de daarvoor geldende criteria.

 

Evalueren betekent waarde schatten. Concreet houdt dit in dat in het licht van de in het Plan meetbaar en in de tijd geformuleerde resultaten en activiteiten wordt bezien,

 

a.    of de resultaten zijn behaald en de activiteiten naar behoren zijn uitgevoerd, of

 

b.    in welke mate de resultaten zijn bereikt;

 

c.    in welke mate de activiteiten zijn uitgevoerd;

 

d.    welke oorzaken ten grondslag liggen aan het niet of beperkt uitvoeren van de activiteiten en het niet of beperkt bereiken van de resultaten.

 

Mits deze evaluatie met de juiste valide en betrouwbare instrumenten wordt uitgevoerd, is dit een algemeen aanvaarde en als gedegen bekend staande methode.

 

Deze ontbreekt in vrijwel alle evaluaties van de GI.   Bovendien wreekt zich in dezen het principe van ‘de slager keurt zijn eigen vlees’: het is de GI zelf die de oorzaken van mogelijke mislukkingen in kaart brengt.

 

Een buitengewoon opvallend en tegelijkertijd verontrustend fenomeen in de evaluaties van de GI is dat de oorzaak van een mislukt Plan van Aanpak te allen tijde bij de cliënten, anderen of omstandigheden wordt gelegd; nimmer bij de GI zelf.

 

Ook vermijdt de GI met regelmaat te vermelden waarom de in de beschikking vastgelegde opdrachten van de kinderrechter niet zijn uitgevoerd. Kinderrechters kijken vervolgens de andere kant uit. -{Ouders werken daarom voortvarend officieel met de Awb!!!  Geen app-jes, geen telefoontjes, maar zwart op wit.  De G.I. kreeg het OTS-mandaat om voortvarend te werken aan het oplóssen van de “ernstige bedreiging” die genoemd is in de gebruikte tekst van BW1:255.   De financiële “perverse prikkel” van de Kinderombudsman, pagina 93, is vermoedelijk de oorzaak van uitsteltactiek en bagatelliseren}.

 

CONCLUSIE

 

De wetgever heeft bepaald dat de informatie van de Raad voor de Kinderbescherming en van de gecertificeerde instelling volledig en naar waarheid aan de kinderrechter dient te worden voorgelegd.

 

De schakels in deze keten, maar ook de verantwoordelijke bewindslieden en Kamerleden, staan met open ogen toe, of kijken de andere kant op, dat de wet op dit punt structureel overtreden wordt.

 

Op basis van deze overtredingen door kinderrechters en instanties die overheidstaken uitvoeren zoals Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming en GI, worden ouders en minderjarigen veroordeeld tot bijvoorbeeld ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en onderwerping aan psychiatrisch/psychologisch onderzoek.

 

Bevoegdheden, in dezen bevoegdheden om te beslissen over zaken die diep ingrijpen op de levens van mensen, dienen in balans te zijn met de daarvoor noodzakelijke bekwaamheid. In de jeugdzorgketen is deze relatie in onbalans. De voor de bevoegdheid noodzakelijke bekwaamheid ontbreekt, ook bij de kinderrechter.

 

Hoeveel rechterlijke blunders, dwalingen en missers er bij deze veroordelingen plaatsvinden is volstrekt onbekend. In elk geval is elke misser er één te veel en ook leidt elke misser tot een abject gebrek aan rechtsstatelijkheid in de bejegening van minderjarigen en ouders. In dergelijke gevallen is naar alle waarschijnlijkheid sprake van ontvoering of tenminste wederrechtelijke onttrekking aan het ouderlijk gezag, mensenroof, laster of kindermishandeling.

 

Tegelijkertijd kijkt de regisserende overheid de andere kant op en neemt nog steeds geen daadwerkelijke verantwoordelijkheid voor het met voortvarendheid oplossen van deze meest grensoverschrijdende consequenties van de keteninfantiliteit in de jeugdzorg!

 

Drs. H. (Harry) Berndsen, juni 2018, gedragswetenschappelijk adviseur consultant voor de Rechten van het Kind, Ouders en Grootouders, en lid van NVO.   06510 524 14

 

- - -

Deze site vindt ge ook in de reeks over Waarheidsvinding vanaf https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/waarheid-kog .

Op die site veel meer, waaronder wetenschap en risicotaxatielijstjes.

                                      Deel 2 van Keteninfantiliteit volgt hieronder:

 



DEEL 2


KETENINFANTILITEIT

 

IN DE JEUGDZORG

 

 

DE OPLOSSINGEN:
BW 1:255 LID 1 en 4: professionele diagnose:
Een besluit tot een onder-toezicht-stelling (OTS) kan de kinderrechter nemen indien er sprake is van een “ernstige bedreiging van de ontwikkeling van een minderjarige”. Deze formulering is pedagogisch, juridisch en diagnostisch zonder betekenis.
Een zingevende inhoud ontstaat pas door professionele diagnostiek {WGBO, BIG/NVO/NIP}.

Professionele diagnostiek houdt in dat de diagnose uitsluitend door een medicus en/of een psychiater en/of een hoog-beroepsgeregistreerd gedragsdeskundige {-meer dan een gedragswetenschapper, dus SKJ is te laag; met interactiediagnostiek moet de deskundige zèlf het cliëntsysteem hebben gezien en onderzocht-} mag worden gesteld.

 

Het betreft in dezen een diagnose over de pedagogische bekwaamheid van de ouder(s)/verzorgers en over de leef- en opvoedingssituatie van de minderjarige(n). Het stellen van die diagnose is voorbehouden aan medici en/of gedragsdeskundigen bij de Raad voor de Kinderbescherming.

Medewerkers op MBO/HBO-niveau èn kinderrechters zijn niet in staat en ook niet bevoegd een dergelijke diagnose te stellen. {Zeker niet waar dat bij een ingrijpende maatregel zeer schadelijk kan zijn. - TjS}.
Dat geldt ook voor gedragswetenschappers en medici die geen directe cliëntrelatie
onderhouden. Hen consulteren voegt derhalve niets toe.

 

Dat betekent dat de kinderrechter een oordeel uitsluitend mag uitspreken op basis van een rapport waarin de diagnose door een academicus is gesteld {en bijgesloten is}.

Dit dient wettelijk te worden vastgelegd, ook als toetsingskader voor de kinderrechter {of liever een onderzoeksrechter, een gespecialiseerde Rechter-Commissaris-jeugd naar de motie Klein}. Dat geldt ook voor de methodieken, instrumenten en soorten onderzoek die in het licht van de diagnosestelling zijn voorgeschreven en/of toegestaan. Ook daaraan dient de rechter dan te toetsen.

 

Omdat er bij een minderjarige, afhankelijk van de leeftijd, van ontwikkelingen op verschillende gebieden sprake is, zal in het diagnoserapport expliciet aangegeven dienen te worden
1. om welke ontwikkeling het gaat, bijvoorbeeld de motorische, cognitieve, sociaalemotionele, spraak en taal, identiteit, enz ...;
2. welke gevolgen/schade er op dat punt zijn/is vastgesteld;
3. hoe die vaststelling is gebeurd en door welke academicus;
4. welke (wetenschappelijke) normatiek is gehanteerd om de stoornis te beoordelen;
5. welke concrete bedreiging(en) er is/zijn en hoe en door wie deze zijn vastgesteld;
6. de oorzakelijke relatie tussen de bedreiging(en) en de stoornis in de ontwikkeling.   

 

Op grond van deze diagnose dient het rapport bovendien de noodzakelijke hulp en oplossingsrichtingen voor minderjarige(n) en ouder(s) te indiceren {Therapie, voorlichting, cursus}. Het aldus ingerichte diagnoserapport geeft de kinderrechter de juridische, gedragswetenschappelijke en medische grondslag voor een verantwoorde beslissing en handvatten voor het volgen van BW 1:255 lid 4, in de beschikking, te weten het formuleren van de concréte bedreigingen.
Bovendien beschikt de G.I. daarmee over een verantwoorde grondslag voor een Plan van Aanpak.  -{Zo kan ook kinderrecht IVRK artikel 25 op basis van artikel 24 lid 1 vormgegeven worden}.

Nader onderzoek door bijvoorbeeld een ministerie van Jeugdontwikkeling, naar aansluiting bij de normen van het Landelijk Forensisch Kader Diagnostiek Jeugd is een must.


MELDINGEN
oplossing:
Meldingen kunnen niet meer anoniem worden gedaan. Meldingen dienen schriftelijk gedaan te worden met opgave van naam, adres en indien mogelijk e-mailadres en telefoonnummer. Een kopie van de ID (identiteitsbewijs, zonder BSN) is daarbij vereist. In acute noodsituaties is een telefonische melding toegestaan, maar niet anoniem. Deze dient dan onmiddellijk door de schriftelijke melding te worden gevolgd. De ontvangers van de melding houden, desgewenst, de naam en contactgegevens van de melder geheim.


Meldingen door professionals worden eveneens schriftelijk gedaan. Naam, {beroepsregistratienummer,} en beroep van de melder worden aan degene over wie wordt gemeld, bekendgemaakt. De landelijke meldcode wordt in dezen onverkort door de professional toegepast.


Het AMHK wordt opgeheven. De taken van het AMHK worden bij de Raad voor de Kinderbescherming ondergebracht. Meldingen over huiselijk geweld en
kindermishandeling worden aldus gericht aan de Raad voor de Kinderbescherming+. De meldingen worden ontvangen en beoordeeld door een commissie bestaande uit een jurist, gedragswetenschapper en psychiater. De commissie beslist of nader onderzoek {of goede voorlichting} door de Raad gewenst is. Met deze invulling wordt een effectiviteits- en efficiëncy-slag gemaakt: er verdwijnen twee organisatorisch overbodige schakels in de jeugdzorgketen: het AMHK en de beschermtafel. Tevens wordt de melding door genoemde commissie professioneel beoordeeld.


ONDERZOEK : door academici
thans:
Zoals in Deel 1 betoogd, doen het AMHK en de Raad niet aan onderzoek. De zogenoemde onderzoekers komen doorgaans niet verder dan het verzamelen van informatie in de vorm van subjectieve en willekeurige percepties en het houden van vele slagen om de arm.  Zie ook pagina 6 van Deel 1 {d/e}.


oplossing:
Onderzoek naar de leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen en naar de opvoedingsmogelijkheden van (pleeg)ouders en verzorgers is voorbehouden aan bij een {orthopedagogisch, psychologisch of medisch} beroepsvereniging aangesloten gedragswetenschappelijke professionals, zoals (ortho)pedagogen en kind- en jeugdpsychologen. Voor zover het ook fysieke aangelegenheden betreft zijn ook medici, huisarts/specialist, in beeld.
Het onderzoek en de advisering van de kinderrechter behoren uitsluitend tot de taak en verantwoordelijkheid van de Raad voor de Kinderbescherming.


DE GECERTIFICEERDE INSTELLING:
thans:
Buiten het strafrechtelijk kader heeft de G.I. tot taak om op basis van de beschikking een Plan van Aanpak op te stellen, hulp te bieden en/of te organiseren, te evalueren en op basis van die evaluatie de kinderrechter te adviseren en te verzoeken. Zoals betoogd pakt deze taakstelling onzuiver uit op de elementen evalueren en adviseren. De evaluaties van het eigen functioneren door de G.I. is als de slager die zijn eigen vlees keurt. Ook de adviesrol in dezen roept onzuiverheid op.
Met name verlengingsverzoeken krijgen daarmee het karakter van acquisitie. Tenslotte hebben de evaluatie en verzoeken van de G.I. aan de kinderrechter een te laag kwaliteitsgehalte vanwege het ontbrekende gedragswetenschappelijke niveau.


oplossing:
Zoals onder BW 1: 255 aangegeven, dient de diagnose “ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige” gedragswetenschappelijk en/of medisch vastgesteld te worden. In gedragswetenschappelijke zin door de Raad van de Kinderbescherming. Die diagnose gaat vergezeld van een indicatie inzake de noodzakelijke hulp.
Het diagnoserapport wordt als bijlage aan de beschikking toegevoegd en is de enige basis voor het door de cliënt/G.I. op te stellen Plan van Aanpak. Uitvoering van Artikel 4.1.2 en 4.1.3 lid 2 en 5 van de Jeugdwet is daarbij de aangewezen werkwijze. Het Plan van Aanpak wordt in afschrift aan de Raad toegezonden.
De G.I., i.c. de jeugdzorgwerker, is daarbij gehouden aan de regels zoals vastgelegd in het “Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij.” -{De gezinsvoogdij valt onder Jw3.2 lid 2 en is geen hulpverlener!}.


De Raad wordt d.m.v. tussentijdse evaluaties door de G.I. op de hoogte gehouden van de {voortvarende} voortgang van de OTS/UHP.  Op grond daarvan heeft de Raad de bevoegdheid om dwingende aanwijzingen aan de G.I. te geven.
De Raad voert de eindevaluatie van OTS/UHP uit en adviseert de kinderrechter daarover (IVRK24/25).
Verzoeken inzake verlenging OTS/UHP zijn voorbehouden aan de Raad.
Kortom, de taakstelling van de GI is het in overleg met cliënt(en) opstellen van een Plan van Aanpak, het ondersteunen bij de uitvoering ervan en het informeren van de Raad.


RAPPORTEREN:
oplossing:
In Deel 1 is al aangegeven dat de rapportages van het AMHK, de Raad en de GI kwalitatief onder de maat zijn. Kwantitatief zijn deze buiten proportie. Uit het voorgaande volgt dat academici van de Raad de enigen zijn die aan de kinderrechter rapporteren. De Raad rapporteert op twee manieren: een adviesrapport na onderzoek en een evaluatierapport ter beëindiging of verlenging van een maatregel.


De rapportages dienen aan de kinderrechter een snel, betrouwbaar en eenduidig inzicht te bieden:
•.  de adviesrapportages bevatten de vastgestelde feiten, informatie over hoe en door welke professional die feiten zijn vastgesteld, de pedagogische normen waaraan de feiten worden getoetst en het daaruit voortvloeiende oordeel en het advies (inclusief de hulp-indicatie). Bij conflicthuwelijken en conflictscheidingen is een conflict-analyse verplicht. Rapporten worden daarmee teruggebracht tot enkele pagina's. Indien gewenst kan al de andere informatie in bijlagen worden ondergebracht. Door de Raad geselecteerde informanten leveren hun informatie schriftelijk en op feitelijk gedragsniveau aan. Oordelen en eigen interpretaties zijn niet toegestaan. Deze informatie gaat in afschrift aan de cliënt. Deze heeft het recht daarop te reageren.
Cliënten benaderen zelf hun informanten en vragen aan hen een schriftelijke verklaring. De informanteninformatie en de bijdragen van de direct betrokken gezinsleden, worden in bijlagen ondergebracht.
•.  De evaluatierapporten bevatten een overzicht van de vastgestelde bedreigingen, de in het Plan van Aanpak vastgelegde resultaten om de bedreigingen af te wenden, de uitgevoerde activiteiten en een overzicht van wat bereikt is. Als voorgenomen resultaten nog niet of gedeeltelijk zijn bereikt worden de oorzaken aangegeven en wordt geadviseerd over wat er moet gebeuren om deze resultaten alsnog te bereiken. De evaluatie wordt uitgevoerd met valide en betrouwbare instrumenten. Het Plan van Aanpak wordt als bijlage bijgevoegd.
Beide formats borgen het voorschrift van de Raad zelf, dat rapporten geen onnodige herhaling en geen irrelevante zaken dienen te bevatten. Ook dient aangesloten te worden bij de criteria van het Landelijk Forensisch Kader Diagnostiek Jeugd. De Raad is daarmee reeds bekend. En aangezien in de voorstellen de Raad als enig onderzoeks- en rapportage-instituut gaat functioneren is het implementeren eenvoudig.
•.  In artikel 3.3 Jeugdwet is opgenomen dat de Raad de kinderrechter compleet en naar waarheid dient te informeren. De kwaliteitsverbetering als gevolg van gedragswetenschappelijke inzet en diagnostiek maakt de kans hierop aanzienlijk groter dan de huidige praktijk op mbo/hbo-niveau laat zien. Zie deel 1. {De Raad beëdigd ter zitting is gewenst}.
Het artikel is op basis van het amendement van de Kamerleden Van der Burg en Bergkamp in de wet opgenomen. “Naar waarheid” wordt in het amendement o.a. toegelicht als het opleveren van feiten die “objectiveerbaar” zijn. De Raad heeft het begrip objectiveerbaar vertaald in het voorschrift dat de feiten onderbouwd dienen te zijn met eenduidige informatie over:
.  wat is concreet waargenomen en vastgesteld?
•.  wanneer?
•.  hoe vaak?
•.  door welke erkende professional?
•.  welke gevolgen/schade zijn/is door welke professional bij de minderjarige aangetroffen?
•.  hoe is dit alles vastgesteld?

{.  Hoe verhoudt dit alles zich met de recente wetenschap van bijv. arts Ursula Gresser?}?


Juridisch is het een kinderrechter niet toegestaan om meningen, aannames en eigen interpretaties van onderzoekers te gebruiken voor zijn besluitvorming.

Het bovenstaande format dwingt de onderzoeker om zich tot de feiten te beperken. Het voor een zorgvuldige beslissing van de kinderrechter niet ter zake doende criterium voor raadsrapporten om feiten en meningen te scheiden is daarmee tegelijkertijd van tafel.


De huidige formats voor de Plannen van Aanpak bevatten voor het grootste deel de informatie die al in de eerdere rapportages werd vastgelegd. In een Plan van Aanpak is deze informatie overbodig. Deze vervuilt een Plan van Aanpak omdat een plan dient te focussen op een stelsel van SMART-geformuleerde goede voornemens; het is een wenskaart.

 

Een effectief Plan van Aanpak bevat daarom,
1.  Een overzicht van de vastgestelde bedreigingen uit de beschikking;
2.  De te bereiken resultaten om die bedreigingen op te heffen inclusief de data waarop deze resultaten bereikt dienen te zijn;
3.  De daarvoor benodigde activiteiten in de juiste tijdsvolgorde en met het te verwachten tijdsbeslag en de data van afronding;
4.  De personen die deze activiteiten uitvoeren;
5.  De hulp en hulpmiddelen;
6.  De tussentijdse evaluaties, hoe deze worden ingericht en de daarbij aanwezigen;
7.  De datum waarop de Raad wordt verzocht de eindevaluatie ter hand te nemen.


Alvorens een G.I. een Plan van Aanpak in overleg met de ouders en minderjarige opstelt zullen eerst alle mogelijkheden voor het opstellen van een Familiegroepsplan bekeken dienen te worden. Zie Jeugdwet artikel 2.1g, 4.1.2 en 4.1.3.


TOETSINGSKADER VOOR KINDERRECHTERS
Er wordt nogal eens gesteld dat een deugdelijk toetsingskader voor kinderrechters ontbreekt.

Dat is maar ten dele waar. Uiteraard is de kinderrechter zeer geholpen met de in het voorgaande voorgestelde raadsrapportages, het format van rapportages en het wetenschappelijk operationeel maken van het begrip “ernstige bedreiging van de ontwikkeling”.

 

Maar de kinderrechter vindt nu al houvast, althans als hij/zij gemotiveerd is daarvan gebruik te maken, in het volgende kader:
•.  Internationaal en nationaal Kindrecht;
•.  Het protocol “Methode raadsonderzoek bescherming” van de Raad voor de Kinderbescherming waarin wordt voorgeschreven dat de feiten onderbouwd dienen te zijn met het antwoord op de vragen: wat is concreet waargenomen>>hoe>>door wie>>met welke aangetoonde gevolgen/schade voor het kind>>hoe is dit alles vastgesteld?;
•.  De kinderrechter mag zijn beslissingen alleen baseren op feiten. Niet op meningen, aannames, hypothesen en interpretaties; hij/zij dient derhalve alert en afwijzend te reageren op formuleringen zoals:
    "...de Raad heeft het vermoeden...,

   de Raad kan zich niet aan de indruk onttrekken ...,

   het lijkt erop ...,

   de Raad heeft sterke twijfel ...,

   het is niet uitgesloten ...,

   het kan zo zijn ...,

   de Raad kan zich voorstellen ...,

   de Raad acht het aannemelijk ...,

   ernstige bedreiging voor de ontwikkeling ...,

   er zijn ernstige zorgen ...,

   het kind kan klem komen te zitten ...,

   deze situatie kan nadelige gevolgen hebben ...,

   het lijkt erop ...,

   de kans is groot ...,

   er spelen vragen ...,

   enzovoort;
•. Het eerder genoemde raadsprotocol stelt als eisen aan een raadsrapport:

a. het is concreet en begrijpelijk;
b. er is helderheid over de verschillende perspectieven;
c. er is helderheid over de hulpacties;
d. er is duidelijkheid over de reden van de melding;
e. er zijn geen irrelevante zaken en herhalingen;
f. er bestaat onderscheid tussen feiten en verzinsels;
g. er is helderheid over de werkwijze. 
Dit toetskader dient te worden uitgebreid met de voorstellen onder artikel 1:255, onderzoek en rapporteren.


DE ONAFHANKELIJKE 'ONDERZOEKSRECHTER' EN HET ONAFHANKELIJK RAPPORT-/DOSSIERONDERZOEK:
Veel problemen worden al voorkomen als de voorgaande oplossingen in werking treden. Tegelijkertijd is een (spoed)uithuisplaatsing een allerlaatste middel om in te zetten. Deze zal dus met de uiterste zorgvuldigheid en met de grootst mogelijke objectiviteit bepaald dienen te worden. Een onafhankelijke onderzoeksrechter, die tevens gedragswetenschappelijke ondersteuning heeft, kan hierin soelaas bieden door:
.  de in gang gezette procedure binnen drie dagen te toetsen aan artikel 800 lid 3 Rv;
.  bij betwisting van rapporten, evaluaties en verzoeken de aangevoerde beweringen onafhankelijk te doen onderzoeken en zo nodig te corrigeren voordat de kinderrechter kennis neemt van de zaak. 


TOEVOEGING GESPECIALISEERDE ADVOCAAT/ADVISEUR:
Zodra ouders op de hoogte zijn gesteld van een door de Raad uit te voeren onderzoek hebben zij recht op een gespecialiseerde advocaat op kosten van de staat. Dat geldt onverkort voor gedragsdeskundige ondersteuning door geregistreerde professionals.


KLACHT- EN TUCHTPROCEDURES:
Interne klachtprocedures bij de Raad en de GI worden afgeschaft en bij de gemeente ondergebracht. Beroep is mogelijk bij de provincie. Alle medewerkers en het management van de Raad en de G.I. dienen geregistreerd te worden en daarmee onderhevig te worden aan het tuchtrecht.
Het is te overwegen de tuchtrechtelijke procedures voor het management bij het Keurmerkinstituut onder te brengen. Daarmee kan ook een relatie worden gelegd tussen de uitkomsten van dit tuchtrecht en de legitimiteit van de certificering van de G.I..  De procedures dienen zodanig te worden ingericht dat na uiterlijk 6 weken vanaf het indienen van de klacht, het oordeel aan klager kenbaar wordt gemaakt.


CERTIFICERING:
Naast de al bestaande criteria voor certificering door het Keurmerkinstituut wordt het criterium tijdsduur van een OTS of UHP toegevoegd. Deze mogen maximaal één maal verlengd worden. Tevens worden de formats van de verschillende rapporten in de normenlijst voor certificering opgenomen.


DE GEMEENTE:
De gemeente, i.c. het college (B&W), is opdrachtgever en dus verantwoordelijk voor de kwaliteit van de output van de opdrachtnemer te weten de gecertificeerde instelling. Dat geldt ook indien het college als opdrachtgever van de Raad optreedt. De verantwoordelijkheid van het college is vastgelegd in de huidige Jeugdwet, artikel 2.6.


Een bovengemeentelijke inkoop van de zorg kan leiden tot een diffuus beeld over de verantwoordelijkheid.  Wettelijk dient te worden vastgesteld dat elk college de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de kwaliteit van de zorg in zijn gemeente en dus ook voor de wanprestaties van de leveranciers.


MINISTERIE VAN JEUGDONTWIKKELING:
De verantwoordelijkheden van de colleges, zoals vastgelegd in de Jeugdwet dienen onverkort gehandhaafd te worden door een nieuw ministerie: het ministerie voor Jeugdontwikkeling.

De taken die thans door de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in relatie tot de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling worden uitgevoerd, worden bij dat ministerie ondergebracht. De huidige versnippering en daarmee gepaard gaande inefficiency en ineffectiviteit wordt aldus gecorrigeerd.
Dat ministerie stelt ook de formats van de verschillende rapporten vast alsmede de functie- en kwaliteitsprofielen van de jeugdzorgwerkers en het management bij de GI en die van de onderzoekers en het management bij de Raad voor de Kinderbescherming.


CLIËNTBEGELEIDER:
thans:
Het vertrouwenswerk in de huidige vorm is achterhaald omdat:
• . de invulling plaatsvindt door een instituut met een gemonopoliseerde subsidierelatie met de overheid;
• . er sprake is van een zeer beperkte taakstelling;
• . de kwaliteit van de vertrouwenspersoon niet is geborgd door een verplichte beroepsregistratie.


oplossing:
Het vertrouwenswerk dient te worden verricht door gecertificeerde cliëntbegeleiders. Het ministerie voor Jeugdontwikkeling stelt de beroepseisen, het functie- en kwaliteitsprofiel, de gedragscode enzovoort voor de cliëntbegeleider vast. De cliëntbegeleider wordt door het ministerie voor Jeugdontwikkeling gecertificeerd op basis van een staatsexamen. De tarieven voor de inzet van de cliëntbegeleider worden eveneens door dit ministerie vastgesteld. De cliëntbegeleider krijgt de mogelijkheid om onder toevoeging te werken.
De cliëntbegeleider voert t.b.v. de (minderjarige) cliënt taken uit zoals participeren in gesprekken, woordvoerder, vertegenwoordiger, ondersteuning bij het schrijven van brieven en bij klacht- en tuchtprocedures, pedagogische en juridische advisering. De cliëntbegeleider dient een zodanig expliciete bevoegdheidspositie te hebben dat deze niet door de Raad of GI kan worden overruled. Ieder die gekwalificeerd en gecertificeerd is kan als cliëntbegeleider aan de slag. Subsidies worden afgeschaft.


GELUIDSOPNAMEN:
Geluidsopnamen zijn te allen tijde toegestaan in (telefonische) gesprekken waaraan wordt deelgenomen door degene die opneemt. Het wordt verplicht om de opname aan te kondigen.

De professionals van de Raad en de G.I. is het niet toegestaan zich op grond van de aankondiging aan het gesprek te onttrekken. Dezelfde lijn geldt voor zittingen van rechtbank en gerechtshof. {De opname is wel privé, en dus wordt niet openbaar gemaakt anders dan in juridische procedure}.


PROCES-VERBAAL VAN ZITTINGEN:
Eenieder die wordt opgeroepen voor een zitting heeft het recht om zonder tussenkomst van een derde het proces-verbaal van die zitting op te vragen en te verkrijgen.


RISICOTAXATIE:
Om inzicht te krijgen in de risico's voor minderjarigen wordt een standaard criterialijst opgesteld. Op deze “afvinklijst” wordt samen met de gezinsleden aangegeven of er wel of niet sprake is van een risico. {De lijst moet meer nuances kunnen geven dan 0 of 1, 'drinkt geen alcohol' t.o.v. 'alcohollist'}. De criteria die de aanduiding wel krijgen, worden nader op basis van valide en betrouwbare instrumenten gedragswetenschappelijk onderzocht.


CLIËNTENRAAD:
Gelet op de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente voor een kwalitatief adequate jeugdzorg worden de leden van de cliëntenraad benoemd door de gemeente. Dat voorkomt ook dat cliëntenraden op basis van subjectieve voorkeuren van bestuurders in de jeugdzorgketen worden ingericht.


EIGENAARSCHAP DOSSIER:
De Raad voor de Kinderbescherming en de G.I. delen het eigenaarschap van het dossier met de cliënt {ook de opgroeiende}.  Dat impliceert dat de cliënt op initiatief van de Raad en de G.I. actueel op de hoogte wordt gehouden van de inhoud van het dossier. Van alle bescheiden in het dossier ontvangt de cliënt terstond per aangetekende brievenpost een afschrift. De dossiers worden geïndividualiseerd. In scheidingssituaties worden daarom afzonderlijke dossiers ingericht {behalve m.b.t. AVG art. 30}.
Drs. H.(Harry) Berndsen -- december 2018

 


Overzicht:

 

Een belangrijke brief aan alle B&W’s (gemeenten): https://jeugdbescherming.jimdo.com/ maar ook https://vechtscheidingen.jimdo.com/wetenschap/briefaangemeenten/ ;

 

Belangrijke stukken zijn te vinden via https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/ ;

 

Aanvullende stukken op https://jeugdbescherming.jimdo.com/tips-en-andere-brieven/ ;

 

Rond wetten en precedenten: https://jeugdbescherming.jimdo.com/wetten-en-regelgeving/ ;

 

Rond wat weg van ouders doet in de psyche: https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/ ;

 

En vanaf  https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/relativeer-en-onderzoek/ analytische stukken over de dubieuze jeugdbescherming.

 

Meer hoofdstukken in de kantlijn.

 

Zie ook: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdzorg .

                   Kijk daar ook rond naar meer belangrijke informatie, opdat ge geen juridische speelbal wordt.

De andere sites voor (toekomstige) OTS-ouders:

https://kinderbescherming.jimdo.com/  

https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdzorg 

https://vechtscheidingen.jimdo.com/ 

https://jeugdzorgwetenschap.jimdosite.com/   

 

Let op: er zijn meerdere hoofdstukken en soms meer artikelen onder elkaar, en er zijn soms sub-hoofdstukken.

Op de PC ziet ge die gewoonlijk in de kantlijn staan of bovenaan, en in Android veelal onder het driedubbel-liggende-streeptjes-icoon ( = ).  

 

Ouders met scheidingsmogelijkheden kijken ten gunste en voorbereiding ook op https://www.villapinedo.nl/ouders/ en op o.a. https://www.youtube.com/watch?v=4jJiu1PcpYI ;

https://www.youtube.com/watch?v=yaQArzVKDvc en https://www.youtube.com/watch?v=_DyFff8WSQw .

 

Zie ook de sites van

http://svensnijer-essays.blogspot.com/  ;

http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.com/  ;

https://www.sosjeugdzorg.nl/   ;

https://www.stichtingkog.info/  ;

https://www.youtube.com/watch?v=_88sGsV0sPk  ;

https://www.youtube.com/watch?v=CXaaAq2oQlg&list=UU3QiirbKeDlKGdLuA_ph85A  ;

https://www.youtube.com/channel/UCaUR5EX-N7KX5XkOT5hg9aw/videos?view=0&sort=dd&shelf_id=1 

https://www.youtube.com/channel/UCMUW3riNnHF_ncGWnxvIP_Q/videos  ….

 

 Op de PC zien de sites er beter uit.  In bibliotheken zijn ook PC's.