http://bijons.denvp.nl/bij-ons-nvp-magazine-voor-pleeggezinnen-2021-2/mythes-over-gehechtheid/ :

 

Mythes over gehechtheid            prof. F. Juffer

 


 

{Jeugdzorg gebruikt al te vaak de smoes ‘hechtingsprobleem’ – zonder open en passende diagnose – om ouders te beschuldigen en een OTS door te drukken bij een onnozele rechter, die immers geen orthopedagoog is. Professoren hebben vaak niet het besef hoe de jeugdbescherming werkelijk werkt noch van internationaal recht zoals artikel 24 lid 1 van het VN-kinderrechtenverdrag. Ook vergeten ze soms dat er andere oorzaken  zijn dan ‘ouders’, wat de ‘bescherming’ risicovol maakt. Vandaar dat hier nog enige aanvullingen geplaatst zijn tussen accolades. – TjS}

 

Er bestaan hardnekkige mythes over gehechtheid. –– Soms hoor je dat kinderen in schrijnende opvoedingsomstandigheden zich niet kunnen hechten. Maar… kinderen hechten zich ook aan mishandelende of verwaarlozende ouders of pleegsettingen, al is dat vaak op een ‘onveilige’ manier. ‘Niet-gehecht’ (de werkelijke hechtingsstoornis) komt zelden voor en dan vrijwel alleen bij (extreem) verwaarlozende tehuisopvoeding.

 

Babygehuil De baby die in februari in een ondergrondse container in Amsterdam werd gevonden, dankt haar leven aan gehechtheidsgedrag, het huilde. Iemand dacht gehuil in de afvalcontainer te horen en waarschuwde de politie. Het huilen kwam van een pasgeboren meisje van een paar dagen oud. Kinderen komen ter wereld met gedrag dat de verzorging van volwassenen uitlokt, bijvoorbeeld huilen en lachen. Volwassenen reageren op de verbale en non-verbale ‘taal’ van het kind met verzorgend gedrag. Als een verzorger steeds ingaat op wat het kind nodig heeft, krijgt het kind [basis]vertrouwen in die volwassene en zo ontstaat er een (veilige) gehechtheidsrelatie (noot 1). –{Daarna kan ook met andere verzorgenden, zoals de biologische ouders, een hechtingsrelatie ònder deskùndigheid opgebouwd worden, al beweert de jeugdbescherming, kennelijk graag, van niet, waar het om ‘terug naar de ouders’ gaat,  en de jeugdbescherming verschuilt zich achter ondeskundige perspectiefbesluiten}.

 

Inzichten en misverstanden – Gehechtheid is de laatste decennia vaak onderzocht in wetenschappelijke studies. Ook speelt {in negatieve, bewerende zin} gehechtheid meer en meer een rol in de praktijk van hulpverleners, jeugdbescherming, pleegzorgwerkers en kinderrechters!  In 2010 schreef ik een veelgeciteerde notitie (1) over de rol van gehechtheid bij het nemen van beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties.  Nu is er een belangrijk internationaal artikel/publicatie over hetzelfde onderwerp. Onder de titel ‘Attachment goes to court: child protection and custody issues’ (noot 2) publiceerden zeventig wetenschappers uit meer dan twintig landen een gezamenlijk artikel over de betekenis van gehechtheid bij kinderbeschermingszaken en omgangsregelingen. -{In de literatuurlijst komt prof. R.A.C. Hoksbergen, de genoemden in FJR2012/95, en ook schrijver dezes niet voor}.

Wat zijn de nieuwste inzichten en zijn er ook misverstanden over gehechtheid?

 

Veilige haven – Veilig gehechte kinderen vertrouwen erop dat ze in angstige of moeilijke situaties worden geholpen door hun opvoeders]. De opvoeder is sensitief, dat wil zeggen dat hij goed ingaat op de vragen en behoeften van het kind. Kinderen ervaren de opvoeder dan als een veilige haven (3) (4). Bij een ‘onveilige gehechtheidsrelatie’ reageert de opvoeder bijvoorbeeld afwijzend [of laks] op het kind en is daardoor minder beschikbaar als veilige haven.

 

Veilige gehechtheid – Recent onderzoek laat zien dat veilige gehechtheid samengaat met betere sociale vaardigheden en minder probleemgedrag {en waar ouders daaraan lijden behoren ze te weten dat er gezondheidszorg bestaat onder de WGBO}. Dit toont aan dat veilige gehechtheid een belangrijke ‘beschermende factor’ is voor de kinderlijke ontwikkeling. Tegelijkertijd kunnen we niet alleen op grond van gehechtheid de kinderlijke ontwikkeling voorspellen. Dit betekent dat het belang van veilige gehechtheid zeker erkend, maar niet overdreven moet worden bij beslissingen over kinderen. Om het door te trekken naar de praktijk:  als je alle ‘onveilig gehechte’ kinderen uithuis zou plaatsen (UHP), zou meer dan een derde van alle kinderen bij hun ouders weggehaald moeten worden -{uiteraard uitgaande dat je geen rekening houdt met de andere oorzaken van gehechtheidsproblemen, genoemd in FJR2012/95. Wat uit een onderzoek opviel was dat jeugdzorgwerkers ruim 2 keer zo hoog scoren dan dit gemiddelde, van eniger mate tot ernstig, en dat kan verklaren dat er zoveel geklaagd wordt door ouders jegens die jeugdzorgwerkers, over manipulatief gedrag van hen}.

 

Onveilige gehechtheid – Ook over ‘onveilige gehechtheid’ bestaan misverstanden. Een ‘onveilige gehechtheidsrelatie’ is geen psychische ziekte. Een onveilige gehechtheid is een manier om met de verminderde beschikbaarheid van de opvoeder om te gaan {dus als een bewustzijnsconcept}. Als een kind bijvoorbeeld vaak geen goed antwoord krijgt op vragen, zal hij zijn emoties onder de pet gaan houden en minder vaak een beroep doen op die ouder. Hopelijk zijn er dan alternatieve bronnen van steun, bijvoorbeeld bij familie of opvang. Een onveilige gehechtheidsrelatie is niet hetzelfde als een gehechtheidsstoornis (zie kader).

 

[ Kader: Gehechtheidsstoornis –– De term ‘gehechtheidsstoornis’ wordt helaas te pas en te onpas gebruikt. Ik hoor pleegkinderen tegen elkaar zeggen dat ze een ‘hechtingsstoornis’ hebben en het staat vaak ongefundeerd vermeld in rapportages en observaties van (pleeg)ouders en hulpverleners. Een gehechtheidsstoornis is iets anders dan onveilige gehechtheid. De term ‘gehechtheidsstoornis’ komt uit DSM-5 en gaat over twee specifieke en zeldzame psychiatrische aandoeningen, die vooral bij kinderen met een kindertehuisverleden voorkomen. Bij een reactieve hechtingsstoornis (Reactive Attachment Disorder) zoeken kinderen met een aantoonbaar verwaarlozingsverleden {maar ook bij ‘overplaatsbehandeling’ door de jeugdbescherming} geen troost of steun bij een verzorger in moeilijke situaties. Bij een ontremd-sociaalcontactstoornis (Disinhibited Social Engagement Disorder) zijn kinderen na zo’n verleden abnormaal overvriendelijk naar onbekenden -{wat schijnbaar voor prettige pleegkinderen zorgt, wat door pleegouders niet  als problematisch wordt ervaren, waar wel hulp nodig zou moeten zijn}.

Niet alleen wordt overschat hoe vaak een gehechtheidsstoórnis voorkomt, ook wordt juist ònderschat of zo’n ‘stoornis’ behandelbaar is. Vroeger plaatste men kinderen met een gehechtheidsstoornis in een residentiële instelling, omdat een pleeggezin ‘teveel nabijheid’ zou bieden. We weten nu dat de symptomen juist {soms schijnbaar} verdwijnen als deze kinderen in een stabiele gezinsomgeving terecht komen {liefst bij de eigen ouders, en met specialistische hulp}.]

 

Omgangsregeling – Vroeger ging men uit van één ‘primaire’ opvoeder, meestal de moeder die thuis bleef en de meeste tijd met het kind doorbracht. Dat had in de praktijk als gevolg dat bij scheidingen de relatie tussen vader en kind weinig prioriteit kreeg {en dat oude cliché heerst nog erg bij de jeugdbescherming, waar ouders niet direct, en helemaal niet de kennis van de internettraining van Villa Pinedo verkrijgen tot bewustwording en waarna beter geméten kan worden welke keuze elk der ouders neemt}.

Omgangsregelingen waren {en zijn} vaak in het nadeel van vaders. Het is echter niet zo dat de gehechtheidsrelatie van de ene ouder ten koste gaat van die met de andere. Kinderen zijn juist vaak beter af met méérdere gehechtheidsrelaties {zelfs meer dan twee}. Kinderen kunnen met meerdere ouderfiguren een gehechtheidsrelatie opbouwen en behouden:  met (gescheiden) ouders, grootouders en ook met adoptie- of pleegouders [en familie].

De auteurs van het internationale artikel komen met drie principes, die een leidraad moeten zijn in kinderbeschermingszaken en omgangsregelingen.

{De jeugdbescherming behoort voordat er deskundig diagnostisch onderzoek is afgerond en ouders goed zijn begeleid en voorgelicht (BW1:262 lid 3 en lid 1} de hechting aan de biologische ouders zoveel mogelijk te bevorderen en in stand te houden. Bij uitbuikplaatsingen en bij baby’s of peuters moet de omgang minimaal drie dagdelen zijn per week. En er moet aan terugplaatsen gewerkt worden, al is de verwachting, een kristallen-bol-werking, bij de niet-diagnostisch-bevoegden negatief gepolariseerd. Bij ‘onveilige gehechtheid’ is echt diagnostiek-therapeutische deskundigheid van node! Daar moeten ouders bij wet (BW1:247) op toezien, met gebruik van de Awb en AVG}.

 

Regelmatige omgang met bekende opvoeders – Het eerste principe is dat voor het opbouwen en behouden van gehechtheidsrelaties regelmatige omgang met bekende opvoeders nodig is. Als een kind slechts beperkt contact heeft met een ouderfiguur, is het moeilijk voor een kind om die ouder als veilige haven te blijven ervaren. {Dan wordt zonder genoemde deskundigheid en dat recht  die nodige hechting gesaboteerd door de jeugdzorg}. Een (meer) gelijke verdeling van tijd in een omgangsregeling zou daarom altijd het uitgangspunt moeten zijn {en BW1:262 lid 3 ziet daarop toe. Dus ouders, overtreedt wettelijke termijnen niet!}.

 

Zoveel mogelijk continuïteit in de opvoeding – Het tweede principe is het belang van zoveel mogelijk continuïteit in de opvoeding. Bij de afweging om een kind uithuis te plaatsen (UHP met OTS), is het belangrijk om zowel naar de huidige situatie te kijken als naar de {wetenschappelijk} mogelijke negatieve gevolgen op termijn.

Een uithuisplaatsing wordt vaak gevolgd door (meerdere) overplaatsingen {waar de jeugdbescherming die hechting vergeet, in tegenstelling tot bij het terugplaatsen waar ‘onthecht’ als een smoes wordt gehanteerd} en dat betekent een risico voor de ontwikkeling van het kind. Soms kan de balans dan beter doorslaan naar niet uit huis plaatsen en het kind laten opgroeien in een gezin met niet optimaal maar wel goed-genoeg-opvoederschap (zie kader). {Daarbij wordt vergeten dat ouders kunnen leren waar ze een leuke cursus of voorlichting krijgen, of onder deskundigheid een interactiediagnostiek met voorlichting bij een prettige video-interactie-begeleiding, VIB}. We weten intussen dat bijna alle gezinsopvoeding, waarbij geen sprake is van mishandeling of verwaarlozing, beter is dan welke pleeg- of tehuisopvoeding dan ook (5). Ook zijn er wetenschappelijk bewezen interventies (behandelingen)  beschikbaar om ouders te ondersteunen bij een sensitievere opvoeding. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld weekendpleegouders {buiten de jeugdzorg om} opvang bieden.

 

Netwerk van gehechtheidsrelaties – Het derde principe is dat een netwerk van gehechtheidsrelaties van grote betekenis is. {Ouders, u leeft een levensvoorbeeld voor het kind, dus zorg hoe dan ook voor uw eigen netwerk!}. Een kind is meestal gehecht aan een handvol vaste opvoeders en verzorgers, zoals ouders en grootouders, familie, maar ook stief-, pleeg- of adoptieouders. Ook bij echtscheiding, over- of terugplaatsing moeten kinderen erop kunnen rekenen dat ze het contact met bekende gehechtheidsfiguren behouden {waar een pleegouder een ‘oom of tante’ kan blijven voor een tijd}.

 

[[Goed-genoeg-opvoederschap –– In artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag (6) is vastgelegd dat de belangen van het kind de eerste overweging zijn bij alle beslissingen over kinderen. Dit principe, in het Engels ‘best interests of the child’, is echter breed en algemeen geformuleerd. In de praktijk leidt dit nogal eens tot de opvatting dat de opvoeding en kinderlijke ontwikkeling optimaal zouden moeten zijn. {IVRK24 lid 1 wordt ook hier weer vergeten, met gevolg dat men het aan jeugdzorg overlaat en niet aan de gezondheidszorg}. Toegepast op gehechtheid, is een ‘veilige gehechtheidsrelatie’ in het ‘beste belang’ van het kind. Maar een kind uithuisplaatsen alleen omdat het een ‘onveilige gehechtheidsrelatie’ met zijn ouder(s) heeft {is kindermishandeling door de jeugdbescherming, want het kan ook anders!}?  

Zo’n ingrijpende scheiding zou juist indruisen tegen het belang van het kind. Het begrip ‘good-enough care’ (7) is geschikter als maatstaf om opvoedingskwaliteit te beoordelen. Goed-genoeg-opvoederschap (8) is misschien niet optimaal, maar wel voldoende om in de basisbehoeften van het kind te voorzien.]]

 

Door Femmie Juffer, redactielid van BIJ ONS en emeritus hoogleraar adoptie en pleegzorg. De tekst is gebaseerd op een artikel in de Pedagoog (2021).

______________________________________  

 

Voetnoten

1. Femmie Juffer (2010). Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties. Inzichten uit gehechtheidsonderzoek. Raad voor de Rechtspraak. +{Zie ook FJR2012/95, aanvullend, nuancerend}.

 

2. Tommie Forslund et al. (2021). Attachment goes to court: child protection and custody issues. Attachment & Human Development.      Zie de conclusie op dit vervolg hier.

 

3. Paula Sterkenburg, Beanka Meddeler-Polman & Jos Schrijver (2020). Gehechtheid in de praktijk. Bartiméus. Lees hier de recensie.

 

4. Zie op  pleegzorg.nl  de artikelen over gehechtheid en gehechtheidsstoornissen.

 

5. Rien van IJzendoorn & Marian Bakermans-Kranenburg (2021). Structurele verwaarlozing in kindertehuizen. BIJ ONS, pagina 7.

 

6. Kinderrechtenverdrag, Verdrag inzake de rechten van het kind: alle artikelen van IVRK; zie ook artikel 24 lid 1 en artikel 25, etc..

 

7. Rien van IJzendoorn, Marian Bakermans-Kranenburg et al. (2019). Legislation in search of “good-enough” care arrangements for the child: A quest for continuity of care. In J.G. Dwyer (Ed.), The Oxford handbook of children and the law. Oxford University Press.

 

8. Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming: goed genoeg opvoederschap.

 

Zie vervolg hier.