Het NJi heeft rapporten gecreëerd m.b.t. Feitenonderzoek, dubieus:

Op  https://www.dropbox.com/s/t7z8q61ex4hsmig/NJi-wettelijke-kaders-van-de-jeugdbescherming.pdf?dl=0  het rapport "Wettelijke Kaders van de Jeugdbescherming".  Deze opdracht van het ministerie J&V (en naar bleek de jeugdzorglobby) was een vervolg op het Actieplan Verbeterd Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen, dat zonder de ouderorganisaties serieus te nemen geschreven is door de jeugdzorglobby zelf, dat al decennia belooft hun cultuur te verbeteren. dat doen ze, doch negatief, werkgelegenheidsbeschermend.

Daarnaast moest het NJi (Nederlands Jeugd-instituut) met jeugdzorgprofessionals, beleidsmakers of -bewakers en met ouderorganisaties en jongeren een plan maken om het Feitenonderzoek te verbeteren.

Dat NJi-rapport "Samen  Werken aan Feitenonderzoek" staat hier: https://www.dropbox.com/s/0zylt1dwlb2bxzn/NJi2020_Samen_Werken_Feitenonderzoek.pdf?dl=0 (zonder in te loggen kan).  Hierbij is hoofdstuk 7 een aanhangsel waarin ouderorganisaties een deel van hun inbreng terug zullen zien, al zijn er nu reeds vele critiekpunten.

Zijn 'feiten' ook  meningen en verwachtingen uit de kristallen bol?

 

Het NJi lijkt feitenonderzoek te verstaan als feiten- en meningen-verzamelen bij ouders die open moeten staan voor de diagnostisch-onbevoegde jeugdzorgwerkers; wat daarna op papier komt te staan naar de rechter blijft buiten beeld, alhoewel ze er enige woorden aan wagen:

 

" 'Versterken kwaliteit van feitenonderzoek en rapportage':
"Aan het uitvoeren van goed feitenonderzoek zitten twee kanten: aspecten op het gebied van technisch/methodisch feitenonderzoek en aspecten op het gebied van de rapportage. Uiteraard bestaat hiertussen overlap.
"Ook op het gebied van technisch feitenonderzoek{verzamelen} en rapportage is participatief werken de belangrijkste succesfactor {Ouders moeten open zijn en vertrouwen hebben, na al die decennia aan leugens}. {Jeugdzorg}professionals die goed feitenonderzoek doen, informeren de cliënt en geven een goede onderbouwing en verantwoording van besluiten {die de ouders maar moeten slikken}. Zij maken een scherpere analyse van de situatie {zonder diagnostische bevoegdheid}, met oog voor de relatie tussen de ontwikkelbedreiging, beschermende factoren en de gewenste oplossing {en dat zónder dat er open is gediagnosticeerd}.

"Ze doen goede diagnostiek {waartoe ze zelfs niet zijn opgeleid, laat staan de bevoegdheid hebben, zo zonder BIG-arts-beroepsregistratie} en stellen zich meervoudig partijdig op tegenover de betrokkenen {alsof dat onpartijdig is}.

"Verder zorgen ze voor een goede scheiding van feiten, meningen en interpretaties {dus met de kristallen bol aan 'waarheid'}, aangevuld met bronvermelding {zònder dat de bron getoond wordt aan de rechter en ouders}, en richten ze zich op de positieve factoren {maar laten de verzonnen negatieve factoren prevaleren, want anders is er geen werk}. Om de vraag te beantwoorden hoe bovenstaande op concreet niveau gerealiseerd kan worden, is vervolgonderzoek nodig {dus studie van de kristallen bol; dat is een oneindige studie}. De reacties en adviezen uit de focusgroepbijeenkomsten geven hiervoor onvoldoende aangrijpingspunten {waar er immers is gesteld geen kristallen bol te gebruiken, doch een codificatie in de wet die feiten verifieerbaar maakt aan wetenschap, diagnostiek op niveau, en feiten}.
"Professionals die goed{?} feitenonderzoek doen, zorgen voor een goede{?} actuele{??} rapportage met een focus op de problemen die spelen in het heden. Ze schrijven een toegankelijk en leesbaar rapport, met eventueel een speciale versie voor het kind {wat dus een onzin-stelling is gezien de praktijk van decennia, zo zonder codificatie en waar hun handelen ook niet gesanctioneerd is in wet}."

 

Zo ziet u { tussen de accolades } wat er nìèt geschreven staat in het rapport?!

Hoe actueel ben je als jeugdzorgprofessional wanneer je zwijgt over wat de jeugdbescherming  in alle provincies is verstrekt, de recente wetenschappelijke inzichten uit diverse onderzoeken die aantonen dat het frustreren of wegplaatsen van een kind, weg van één of beide ouders ernstig schadelijk is, tot levenslang. 

 

Enige reacties van deskundigen:



ZIN EN ONZIN IN HET RAPPORT  “SAMEN WERKEN AAN FEITENONDERZOEK”  VAN HET

 

NEDERLANDS JEUGDINSTITUUT; M.N. HET ONDERDEEL FEITENONDERZOEK EN

 

RAPPORTAGE. (eindversie 30 april 2020, NJi, dus zonder hoofdstuk 7)

 

Mijn beoordeling beperkt zich tot het onderdeel feitenonderzoek en rapportage--- Berndsen, mei 2010

 

INLEIDING

 

Het is al jarenlang bekend en aangetoond dat de kwaliteit van de rapportages in de jeugdzorgketen ondermaats is. De kinderrechters ontvangen input die leiden tot onverantwoorde en ongefundeerde beslissingen over jeugdigen.

 

Oorzaken:

1.     onvoldoende kwaliteit van de medewerkers bij het AMHK (die zich Veilig Thuis noemen), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK)  en de GI (Gecertificeerde Instellingen, jeugdbescherming met gezinsvoogdij) m.b.t. onderzoek, evalueren en rapporteren;

2.     zeer gebrekkige en onleesbare formats voor de rapportages.

 

Met rapportages wordt gedoeld op rapporten van het AMHK en de RvdK en de evaluaties en verzoekschriften van de GI. Het uiteindelijke effect van de ondermaatse rapportages is af te lezen aan de kwaliteit van de beschikkingen. Deze voldoen merendeels niet aan de wettelijke vereisten en bieden geen pedagogische stuurinformatie voor verbeteringen in de situatie van de jeugdigen.

 

Dat heeft een directe negatieve invloed op de kwaliteit van de Plannen van Aanpak (PvA) en van de hulpverlening. Daardoor is de effectiviteit van de jeugdzorgketen als geheel bedroevend laag en hebben kinderrechters geen enkele notie van de kwaliteit van hun beslissingen.

 

In mijn manifest over “Keteninfantiliteit in de  jeugdzorg” heb ik keteninfantiliteit omschreven als het proces waarin, de schakels in de jeugdzorgketen klakkeloos of uit gebrek aan bekwaamheid of uit luiheid of bewust (misleiding) elkaars onbenulligheden en onwaarheden overnemen.

 

Voorts heb ik aangegeven dat een beslissing tot ondertoezichtstelling, of tot een machtiging uithuisplaatsing in feite zegt dat de ouders vooralsnog ongeschikt zijn als opvoeder.

 

Verbijsterend genoeg en notabene wettelijk toegestaan, wordt deze veroordeling uitgesproken door pedagogisch en onderzoeksmethodologisch ongeschoolde {diagnostisch-onbevoegde} jeugdzorgwerkers zoals de gezinsvoogd, de raadsmedewerker, de medewerker AMHK en de kinderrechter. Tegelijkertijd schilderen deze pedagogische pseudo-experts zichzelf en elkaar gretig af als “professionals”. {De gedragswetenschappers in een MDO (overleg) zien en onderzoeken het cliëntsysteem niet zèlf naar beroepscode. Dat is niet professioneel}. In dezen misplaats ondersteund door het NJI.

 

Dit sprookje van “de nieuwe kleren van de keizer” (verder aangeduid als ‘het sprookje’) of anders gezegd, deze pathologisch aandoende ontkenning van de werkelijkheid, wordt wanhopig door de verantwoordelijken voor de kwaliteit van de jeugdbescherming in stand gehouden {Politiek, beleidsmakers en koepel Jeugdzorg Nederland}. De erkenning van te lage kwaliteit van inzet {tegen het kinderrecht IVRK24 lid 1 in} is te pijnlijk en deze zou in brede kring gezichtsverlies veroorzaken.

 

AXIOMA:

- zonder probleembesef is er geen motivatie tot verandering

- zonder gemeenschappelijk probleembesef is er geen draagvlak voor verandering.

 

Dat probleembesef zal de expliciete erkenning dienen te bevatten dat gezinsvoogden, medewerkers van de Raad en de GI, het management in deze instellingen en de kinderrechters, niet behoren tot de groep van pedagogisch en methodologisch opgeleide en getrainde professionals, hetgeen inhoudt dat tevens wordt erkend,

  1. ·     †  - dat de medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en het AMHK niet zijn gekwalificeerd voor het verrichten van verantwoord onderzoek naar de leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen;
  2. ·     †  - dat deze medewerkers niet zijn gekwalificeerd voor het opstellen van wetenschappelijk verantwoorde onderzoeksrapportages;
  3. ·     †  - dat medewerkers van de GI niet zijn toegerust voor het opstellen van kwalitatief aanvaardbare en toereikende evaluaties en verzoekschriften;
  4. ·     †  - dat voorgaande medewerkers door hun leidinggevenden niet op de vereiste vakkennis gecoacht (kunnen) worden;
  5. ·     †  - dat de pedagogisch en methodologisch niet bekwame kinderrechters vervolgens beslissingen nemen op basis van het aangeleverde pseudo-deskundige drijfzand dat noch aan artikel 3.3 Jeugdwet noch aan artikel 21 van het Rv (wet op de burgerlijke Rechtsvordering) voldoet.

Het is opvallend dat de Jeugdwet in artikel 6.1.2, zie hieronder, de vereiste professionaliteit wel voorschrijft als het gaat om opname van minderjarigen in een gesloten inrichting. Dan is, in tegenstelling tot een beslissing ondertoezichtstelling en/of machtiging uithuisplaatsing, ineens de inzet en zelfs de toestemming van een professional wel vereist. Zonder die toestemming heeft de kinderrechter in zo'n geval geen beslissingsbevoegdheid. Op dat punt begrijpt de wetgever kennelijk wel dat ingrijpende beslissingen inzake minderjarigen niet aan pseudo-experts mag en kan worden overgelaten.

 

Jeugdwet artikel 6.1.2:

Lid 1: De kinderrechter kan op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.

Lid 6: Het verzoek behoeft de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.!!

 

Een kleine wijziging in het Burgerlijk Wetboek en in de Jeugdwet om dit artikel ook van toepassing te verklaren bij beslissingen over ondertoezichtstellingen en machtiging uithuisplaatsing, zou een enorme stap voorwaarts betekenen voor de kwaliteit van het feitenonderzoek, van de rapportages en voor de kwaliteit van de jeugdbescherming als geheel.

 

De vraag is  hoezo de medewerkers en management van het AMHK, de Raad voor de Kinderbescherming, de GI en de kinderrechters geen pedagogische professionals zijn maar pseudo-experts.

 

Zij voldoen niet aan de algemeen erkende kenmerken van een professional. De benamingen jeugdzorgwerker en de zelfverzonnen en opgeblazen benamingen gezinsvoogd, gezinscoach, gezinsmanager, jeugdbeschermer, raadsonderzoeker en onderzoeker AMHK, duiden niet op een professie of beroep, maar op een functie.

 

Er is pas sprake van een (pedagogische) professie en professional indien

Ÿ   ^ er sprake is van een uniforme beroepsopleiding*

Ÿ   ^ professionals zich hebben verenigd in een beroepsvereniging*

Ÿ   ^ de beroepsvereniging de kennis en de kunde van de leden bevordert*

Ÿ   ^ de beroepsvereniging toezicht houdt op de wijze waarop de leden hun professie uitoefenen*

Ÿ   ^ er sprake is van een beroepscode met verplichte gedragsnormen

Ÿ   ^ er sprake is van een duidelijke afbakening van het beroepsterrein*

Ÿ   ^ er sprake is van beroepsbescherming*

Ÿ   ^ er sprake is van titelbescherming*

Ÿ   ^ er sprake is van tuchtrecht

Ÿ   ^ er is sprake van een wettelijke erkenning van de professie*.

 

Bovendien gelden voor een professional de volgende eisen

  bij een professional behoort de verplichting tot publicaties in vaktijdschriften en vakliteratuur*

  bij een professional behoort de verantwoordelijkheid om transparant verantwoording af te leggen    over de geboekte resultaten en mislukkingen*

  een professional beschikt over expliciete bevoegdheden en autonomie*

  een professional boekt uitsluitend optimale resultaten*

  en professie/professional vereist een wetenschappelijke kennisbasis*

  een professional heeft een wettelijk erkende en wettelijk beschermde titel.*

 

*   Het is duidelijk dat de mbo/hbo-opgeleide medewerkers van eerder genoemde instanties en de juridisch opgeleide kinderrechters niet voldoen aan de met een * aangeduide kenmerken van een pedagogische professional. {Er heerst hypocognitie en dat willen beleidsmakers onder confirmation bias niet inzien. Kinderombudsman Marc Dullaert schreef op pag. 93 van diens rapport "Is de zorg gegrond?" dat hij denkt aan een financiële "perverse prikkel", letterlijk.}.

 

Ook de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) erkent dat de bij de stichting geregistreerden geen {orthopedagogische of medische} professionals zijn. Het vereiste van uitsluitend optimaal resultaatbereik bestaat voor deze stichting niet.  In het Tuchtreglement, artikel 3.3 wordt aangegeven dat de Colleges van Toezicht en van Beroep beslissen met inachtneming van de algemene tuchtnorm. Het gaat er daarbij niet om of het handelen van de 'jeugdprofessional' beter (noot: i.c. optimaal) had gekund, maar of dat handelen is gebleven binnen de grenzen van een behoorlijke beroepsuitoefening. In vorige versies van het Tuchtreglement werd dat nog “een redelijk bekwame beroepsuitoefening” genoemd {dus vrije slagen om de arm}.

De SKJ representeert aldus de middelmaat en is bovendien geen beroepsvereniging.

 

De eerder genoemde functionarissen in de jeugdzorgketen zijn dus geen professionals, maar pseudo-experts. Iets welwillender geformuleerd zou men hen kunnen aanduiden als semi-professionals {ook wel jeugdbeschermingsprofessionals, alhoewel dat ook een vlag op een modderschuit is}.

De wereldberoemde socioloog Etzioni zet bij de semi-professional de volgende kanttekening:

 

De semi-professional kenmerkt zich in vergelijking met de professional door:

   een kortere opleiding

   een geringere legitimatie van de status van de functie

   minder autonomie en minder rechten aangaande de vertrouwelijkheid van communicatie

   een minder ver ontwikkelde specialistische kennis.

 

Dat hoeft de semi-professional niet te weerhouden om zijn beroepsmatig handelen verder te ontwikkelen. Er is niets op tegen dat semi-professionals vanuit hun positie streven naar meer maatschappelijke erkenning en status, mits ze zich daarbij als 'bescheiden professies' opstellen en geen onrealistische ambities en aspiraties aan de dag leggen. (o.a.: Marc Dullaert, 2013)

 

Dat is precies wat zich in de jeugdzorgketen voordoet als gevolg van het sprookje. Ook het NJi-rapport geeft daarvan blijk.

 

In mijn manifest “Keteninfantiliteit in de Jeugdzorg deel 2” (de oplossingen) wordt de volgende oplossing voor het kwaliteitsprobleem van de semi- professional en met name de door deze opgestelde rapportages, geboden. Deze oplossing is gebaseerd op het eerder genoemde artikel 6.1.2 lid 6 van de Jeugdwet.

 

1.      Hef het AMHK  op en breng de taken onder bij de Raad voor de Kinderbescherming  en laat deze taken uitsluitend door gedragswetenschappelijke professionals {met hoge beroepsregistratie} uitvoeren;

 

2.      Laat de evaluatie van ondertoezichtstellings-, en uithuisplaatsingstrajecten uitsluitend door gedragswetenschappelijke professionals van de Raad uitvoeren; dat geldt eveneens voor de verzoekschriften aan de kinderrechter; dit impliceert tevens dat de GI's niet bij Raad en AMHK ondergebracht dienen te worden.

 

3.      Laat de kinderrechter uitsluitend door gedragswetenschappelijke professionals beëdigd adviseren. Conform artikel 6.1.2 Jeugdwet kan de kinderrechter uitsluitend tot een ondertoezichtstelling of machtiging uithuisplaatsing beslissen indien deze de instemming heeft van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de minderjarige(n) kort tevoren heeft onderzocht -{en niet gelieerd is aan de instelling die belast is met de uitvoering van de beschermingsmaatregelen. Vergelijk M.P. de Jong-de Kruijf, p.398 en 406, "Legitimiteit en rechtswaarborgen bij gesloten plaatsingen…", diss. Uni.Leiden, 2019}.

 

CONCLUSIE

 

Semi-professionals zijn onbekwaam tot het uitvoeren van methodologisch en pedagogisch verantwoord onderzoek, deskundig evaluatieonderzoek en deskundige advisering van de kinderrechter. Het is semi-professionals niet toegestaan een diagnose te stellen inzake ontwikkelingsbedreigingen van minderjarigen.

 

Kinderen hebben het recht op een optimale beoordeling en ondersteuning. Het sprookje houdt op dit moment in dat vergelijkenderwijze kinderen in de jeugdzorgketen niet worden geopereerd door de specialist, maar op het niveau van de doktersassistent(e).

 

DE ZIN VAN HET NJi-RAPPORT INZAKE FEITENONDERZOEK EN RAPPORTAGE (en ‘Samen  werken aan feitenonderzoek’) 

 

1.   rapportages van Raad en GI dienen te voldoen aan het wettelijk vereiste van artikel 3.3 Jeugdwet en artikel 21 Rv. {In feite moet dat ook gesanctioneerd worden, want BW6:162 lid 2 wordt te weinig gebruikt}.

 

2.   Op pagina 29, laatste alinea, worden diverse verwijzingen gedaan naar onderzoek en artikelen die tekortkomingen in de kwaliteit van het feiten onderzoek vaststellen.

 

3.   De aanbeveling bovenaan pagina 33 inzake Giard is cruciaal. Met name de aanbeveling om het onderzoeksproces in te richten alsof het een wetenschappelijk onderzoek is.

 

4.   4.  De opmerking over de beperkte waarde van risicotaxatie-instrumenten in de tweede alinea op pagina 36 is zeer terecht.

 

DE ONZIN VAN HET NJi-RAPPORT INZAKE FEITENONDERZOEK EN RAPPORTAGES

 

.. De tweede zin onder de inleiding op pagina 5 bevat de stelling dat de overheid ingrijpt als de ontwikkeling van een kind ernstig wordt bedreigd. Deze stelling is een selectieve voorstelling van zaken. Ook bij een vermoeden van een ernstige bedreiging grijpt de overheid in door het AMHK (VT) en/of de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen.

Bovendien is “de ontwikkeling van een kind” een volstrekt lege term. Kinderen kennen namelijk een scala aan ontwikkelingsgebieden, zoals cognitieve, sociaal-emotionele, psycho-sociale, motorische, identiteits- taalontwikkeling etc..  De lege term ontwikkeling van een kind dient dus te allen tijde gespecificeerd en gediagnosticeerd te worden indien besloten wordt tot jeugdbeschermingsmaatregelen. {IVRK 24 lid 1 tegenover de recente wetenschap over ernstige schadelijkheid van beschermings­maatregelen}.

De semi-professional is daartoe niet in staat en niet bevoegd.

De juridische mantra “ontwikkeling van het kind” is overigens de opvolger van de al even inhoudsloze formulering, “het belang van het kind”. {En het NJi gebruikt daarnaast ook "[on]veiligheid" en "kindermishandeling" als vermeende codificatie}.

 

.. Het NJi geeft een volstrekt onjuiste voorstelling van zaken door de volgende stelling in de tweede alinea op pagina 5.  Ik citeer: “De relevante feiten worden verzameld, er wordt gesproken met betrokkenen en informanten; soms wordt er nog aanvullend(diagnostisch) onderzoek gedaan en eerdere rapportages over de situatie in het gezin worden gebundeld en geanalyseerd.  Vervolgens wordt de informatie geanalyseerd en wordt beoordeeld in welke mate de ontwikkeling van het kind bedreigd is.  Dit is hoe het feitenonderzoek in de jeugdzorgketen eruitziet.”

 

Kennelijk ontbreekt bij de NJi de noodzakelijke kennis inzake de rapportages in de jeugdzorgketen.  In de vele dossiers die ik de afgelopen 20 jaar onder ogen heb gehad heb ik in de rapporten van het AMHK (VT), de Raad voor de kinderbescherming en in de evaluatie-rapporten en verzoeken aan de kinderrechter van de GI en in beschikkingen nimmer aangetroffen,

1.    - dat relevante feiten worden niet verzameld. De onderzoeksmethode wordt beperkt tot het interview dat slechts de subjectieve percepties van betrokkenen zichtbaar maakt; aan informanten wordt niet de eis gesteld hun informatie in de vorm van concreet waargenomen gedrag en feiten aan te bieden. Informantenverslagen wemelen doorgaans van de niet te verifiëren interpretaties;

 

2.    - eerdere rapporten worden niet gebundeld. Sterk verouderd en dikwijls onbetrouwbaar materiaal wordt klakkeloos en kritiekloos overgeschreven; (keteninfantiliteit);   

 

3.     - een deugdelijke analyse wordt niet gemaakt. Een analyse is een systematisch onderzoek waarbij een probleem wordt ontleed. Alle elementen waaruit dit probleem bestaat moeten in een analyse worden beschreven en uiteengezet. Ik moet het eerste rapport dat een dergelijke analyse bevat uit de jeugdzorgketen nog onder ogen krijgen;

 

4.    - ...en wordt beoordeeld in welke mate de ontwikkeling van het kind wordt bedreigd.”” Dat gebeurt nu juist niet. Dit vraagt namelijk dat het kind door een daartoe gekwalificeerde gedragswetenschapper onderzocht dient te zijn en dat de uitkomst wordt vastgelegd in een diagnoserapport. In de jeugdbeschermingsketen is daarvan in relatie tot een beslissing ondertoezichtstelling of machtiging uithuisplaatsing in het geheel geen sprake.

 

5.   -  Dit is hoe het feitenonderzoek in de jeugdzorgketen er in werkelijkheid uitziet: het verzamelen van subjectieve percepties, het toetsen van de informatie aan een impliciete, niet transparante opvoedingsvisie, het vermijden van geobjectiveerde feiten, vaag en verhullend taalgebruik,oordelen op basis van subjectieve interpretaties, de cliënt beschuldigen van de strijd aangaan of niet willen samenwerken als deze een andere mening heeft, een volstrekt gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing en aan gebruik van pedagogisch empirische onderzoeksresultaten.

 

6.    - Op pagina 5 wordt gesproken over “jeugdprofessionals”. Die aanduiding is onderdeel van het sprookje voor zover niet wordt gedoeld op gedragswetenschappers.

 

7.    - Op pagina 6 wordt aangegeven dat de NJi studie zich voornamelijk richt op de professionele oordeelsvorming tijdens het feitenonderzoek. Daarmee heeft het onderzoek een “sterk orthopedagogisch karakter” schrijft het NJi.

Het NJi heeft kennelijk weinig kaas gegeten van de specialisaties binnen de pedagogiek i.c. de pedagologie.  Het AMHK en de RvdK pretenderen onderzoek te doen naar de leef- en opvoedingsomstandigheden en de veiligheid van minderjarigen. Dat betekent dat het gezin als systeem en in relatie tot de sociale context in kaart wordt gebracht. Dat is bij uitstek het onderzoeksdomein en vakgebied van de sociaal pedagoog.                             

De orthopedagoog daarentegen is gespecialiseerd in het onderzoeken en behandelen van kinderen en jongeren met een bepaalde beperking/stoornis of kinderen en jongeren die zich in een problematische leer- of opvoedingssituatie bevinden. De orthopedagoog doet geen onderzoek aan het gezin als systeem, maar aan (problematische) individuen in dat systeem. De formulering had dienen te luiden: heeft een sterk sociaal pedagogisch karakter.

 

8.    - De aanbevelingen onder punt 5.3.2 en 5.3.3 lossen het probleem van de kwalitatief gebrekkige rapportages niet op. Zij zijn ook geheel overbodig als de aanbeveling van Giard op pagina 33 en geconcretiseerd op pagina 4 van deze notitie, door het NJi zou worden overgenomen;

 

9.     - Op pagina 35 stelt de NJi dat onderzoek laat zien dat professionals een risicotaxatie betrouwbaarder uitvoeren mét een instrument dan zonder. Dat gaat echter niet op voor de door het NJi genoemde LIRIK. Onderzoek heeft uitgewezen dat een risicotaxatie zonder of met de LIRIK dezelfde uitkomsten oplevert. De LIRIK is een afvinklijstje, speciaal ontwikkeld voor de semi-professional. Bovendien geeft het NJi niet aan dat de instrumenten niet zijn genormeerd {ze voldoen niet eens aan goede indicatie, laat staan aan diagnostiek; ouders moeten naar BW1:247 aan IVRK24 lid 1 denken}. Dat houdt in dat niet is onderzochten dus ook niet bekend is, hoe de doelgroep waarvoor de lijst is bedoeld, gemiddeld op de vragenlijst scoort.

 

10. -   In het hoofdstuk “eindconclusies” stelt het NJi op pagina 40 dat het versterken van de kwaliteit van het feitenonderzoek en van de rapportages op beleidsniveau ook iets vraagt van VT, de RvdK en de GI's. Met dat “iets” wordt kennelijk gedoeld op de noodzaak van het doorlopend stimuleren van professionele kwaliteiten en betere scholing en training van professionals op zowel vaktechnisch als communicatief gebied. {De semi-professionals kunnen slechts zeer zelden het diploma Basis-Arts halen; dus is het een illusie dat ze zich deskundiger maken}.

 

Ik kan aan die formulering geen touw vastknopen. In mijn onderstaande conclusie over de kwaliteit van het NJi-rapport inzake feitenonderzoek en rapportage geef ik aan dat additionele scholing van semi-professionals geen enkele toegevoegde waarde heeft in het licht van de kwaliteitsverbetering van feitenonderzoek en rapportages.

 

CONCLUSIE N.A.V. HET ONDERDEEL FEITENONDERZOEK EN RAPPORTAGE VAN HET NJi-RAPPORT

 

Problemen duurzaam oplossen is oorzaken wegnemen.  De oorzaak van de gebrekkige kwaliteit van het feitenonderzoek en van de rapportages is het gegeven dat de jeugdzorgwerkers als semi-professional niet zijn toegerust voor de onderzoeks-, evaluatie- en rapportage-taak. 

De vaardigheden daartoe worden opgedaan aan de universiteiten, niet in het mbo en hbo. -{Het NJi stemt er in toe dat een feitenrapportage ook vrije, onverifieerbare meningen en verwachtingen mogen bevatten, en er geen afweging hoeft te worden gemaakt met de recente wetenschap die waarschuwt voorde ernstige schadegevolgen van een niet-deugende maatregel}.

 

Het is nìèt mògelijk om met enig additionele opleiding en training dergelijke vaardigheden aan jeugdzorgwerkers over te dragen. Dat is, om met Etzioni te spreken, een onrealistische ambitie en aspiratie. Het is een doktersassistent(e) proberen op te leiden tot medisch specialist.

 

(Evaluatie)onderzoek en rapporteren doet een hoog beroep op analytisch vermogen. Dat is geen competentie en kan ook niet worden aangeleerd. Analytisch vermogen is een aanlegfactor, net zoals aanleg voor wiskunde of een talenknobbel.

 

Met de irrationele gedachte dat jeugdzorgwerkers zijn  bij te scholen  tot gekwalificeerde onderzoekers en rapporteurs bagatelliseert het NJi, net zoals de Inspectie in zijn rapport  “Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd”, de ernst van de oorzaak van het probleem en van de best passende oplossing. Met die attitude aangaande het vraagstuk wordt de duurzame oplossing, zoals aangegeven halverwege deze notitie, in ernstige mate gefrustreerd.

 

Koning Willem-Alexander zei in zijn toespraak op 4 mei 2020:  “Nu, 75 jaar na onze bevrijding, zit de oorlog nog steeds in ons. Het minste wat we kunnen doen is: niet wegkijken. Niet goedpraten. Niet uitwissen. Niet apart zetten. Niet 'normaal' maken wat niet normaal is.”

 

Ik hoop van harte dat de politiek, de beleidsmakers, de schakels in de jeugdzorgketen, Jeugdzorg Nederland, de Inspectie en het NJI, deze raad zullen opvolgen in relatie tot 115 jaar jeugdbescherming in Nederland.

Harry Berndsen,

Gedragswetenschappelijk en juridisch (Familierecht en Kindrechten) adviseur   ---   mei 2020

 


 

 Reactie op het NJi-rapport

“Samen werken aan feitenonderzoek”

Hoe de waarheid verdween uit de Jeugdbeschermingsketen

 

Schrik                                     --  Mr. Ir. Peter Prinsen, 7 mei 2020

 

Ik schrik van de openingszin van het NJi-rapport, luidende: “Ieder kind heeft het recht om zich te ontwikkelen in een veilige omgeving”. Die openingszin positioneert kinderen impliciet tegenover hun ouders.

 

De openingszin zou moeten luiden: “Ieder kind heeft het recht om, in vrijheid, door zijn eigen ouders te worden verzorgd en opgevoed, zonder inmenging van de overheid”. En daaropvolgend dat het in uitzonderlijke gevallen wel eens niet goed gaat met die verzorging en opvoeding hetgeen een grond voor interventie kan opleveren. Déze openingszin zou meer in overeenstemming zijn met de Preambule van het IVRK, die spreekt van “erkenning van onvervreemdbare rechten”, “vrijheid”, “waardigheid en waarde van de mens”, “het gezin als de kern van de samenleving en de natuurlijke omgeving voor zijn ontplooiing” en met alle verdragsartikelen betreffende interventie. Interventie in het gezin is uitzonderingsrecht.

 

De gewraakte openingszin klinkt In de oren van ouders als het signaal waarmee de jacht op kinderen werd en wordt gelegitimeerd. De ouder-kind-relatie wordt blijkbaar niet intrinsiek, maar zuiver instrumenteel gewaardeerd. Het veel gebruikte woord ‘respect’, dat een centrale plaats in het rapport inneemt, heeft daarmee zijn geloofwaardigheid verloren. Veel professionals lijken ten enen male het vermogen te missen om zich te verplaatsen in het perspectief van ouders, alle fraaie bewoordingen in het rapport ten spijt.

 

En dan de titel: “Samen _werken aan feitenonderzoek”. Daarover het volgende:   Waar was het allemaal ook weer om begonnen?...

19 mrt 2011

NRC-artikel “Of beschuldiging waar is doet er niet toe bij kinderrechter”

8 okt 2013

Amendement Van der Burg / Bergkamp: art. 3.3 in de Jeugdwet (waarheidsplicht).

Dit artikel voorzag helaas niet in een sanctie op onwaarheden.

3 dec 2013

Motie Bergkamp: vraagt om onderzoek Kinderombudsman over waarheidsvinding

14 nov 2016

Motie Bergkamp vraagt de Minister om een Aktieplan waarheidsvinding

6 okt 2017

Vragen Bergkamp en Raemakers: verzoeken onderzoek naar rehabilitatie na UHP.

10 nov 2017

LOC-Congres - Waarheidsvinding in de justitiële jeugdketen.

Waarheidsvinding {als rechtsvinding} volledig uit focus verdwenen.

…en waar gaat het nu over?

7 jun 2018

Actieplan Verbetering Feitenonderzoek (Min. v. Rechtsbescherming).

Focus op waarheidsplicht en de handhaving daarvan is verdwenen. De opstellers van het Actieplan {de jeugdzorglobby} zijn van mening dat gekeken moet worden vanuit het perspectief en de behoeften van het kind, en daar is feitenonderzoek voor nodig.

19 mrt 2019

N.a.v. pleidooi voor rechtsbescherming:

Motie Bergkamp - vd. Staaij – verkenning naar normering feitenonderzoek

29 apr 2020

NJi-rapport ‘De wettelijke kaders van de jeugdbescherming’

30 apr 2020

NJi-rapport 'Samen werken aan feitenonderzoek'

Wie nog hoop had op aandacht voor de falende waarheidsplicht komt bedrogen uit: het gaat slechts over hoe ouders een onderzoek door de RvdK “beleven”.

 

Conclusie: The Elephant in the room: de Waarheidsplicht

{Waarheid op diagnostisch niveau vereist verifieerbare rechtsvinding}.

|

En verder:

In de inleiding wordt beschreven hoe een ingreep door de overheid wordt voorbereid {dus niet het fundamentele kinderrecht thuis te mogen opgroeien}. Geen woord over de verregaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de mate van verdenking die deze inbreuk rechtvaardigt. Nogmaals: wie schiet hier tekort in respect voor het onbehagen bij ouders?

 

Overigens: die beschrijving maakt gewag van “relevante feiten”. Maar welke feiten zijn relevant? In de wet is daarvoor geen criterium te vinden behalve het vage “ernstig bedreigd in zijn ontwikkeling”. Ouders ervaren dit als “vogelvrij” zijn.

 

Verbazing

 

Na mijn schrik volgt mijn verbazing. Verbazing over een vraag waarop ik het antwoord niet kan vinden: Wat was nu eigenlijk de probleemstelling, wat de analyse, wat de oplossing?

 

Duidelijk is dat deze studie is ontstaan uit het feit dat het niet botert tussen cliënten en professionals. Het ontbreekt in (te) veel gevallen aan wederzijds respect. Beter zou zijn, wat de ouders betreft: onbehagen.

 

In plaats van dat gegeven te analyseren (hoe zou dat nou komen?) gaat de studie direct over tot beschrijving van de vermeende beleving van ouders (zoals de opstellers dat verwoorden) en professionals in de gebruikelijke onderzoekssituatie. Ja, de machtsongelijkheid wordt genoemd. Maar geen woord over de willekeur die ouders ervaren. Geen woord over die ouders die zich prima in staat voelen hun eigen kinderen te verzorgen en op te voeden en problemen die zij daarbij ondervinden (wie kent ze niet) de baas te worden maar daarbij overruled worden door VT, GI en RvdK. Geen woord over die ouders die in hun argeloosheid hulp vragen omdat de problemen hun boven het hoofd groeien maar tot hun ontsteltenis in plaats van hulp een een maatregel krijgen. Geen woord over de professionals die de waarheid geweld aandoen. Geen woord over de door ouders ervaren onoprechtheid van de professionals, over de kritiekloosheid bij het overnemen van de beweringen in de rapporten van de z.g. ‘ketenpartners’. Geen woord over de onmogelijkheid om verweer te voeren.

 

Machtsongelijkheid gaat onvermijdelijk gepaard met willekeur. Dáár komt het problematische gebrek aan wederzijds respect uit voort. Maar in het rapport: daarover: geen woord.

 

De lijst met kritiekpunten van ouders is nog veel uitgebreider. Maar door te werken met “focusgroepen” die een zeer gestructureerde agenda kregen voorgeschoteld werd bereikt dat die lange lijst met kritiekpunten niet op de agenda konden komen. Een geval van opgelegde blikvernauwing.

 

Symptoombestrijding

 

In plaats van omschrijving van de eigenlijke problematiek, de analyse daarvan en het zoeken naar de oorzaak komt het rapport neer op een poging tot symptoombestrijding. En het zijn de ouders die moeten meebewegen binnen de door de professionals en hun beleidsmakers gedefinieerde denkbeelden. 

 Deze reactie is ondersteund door AZF, St.SOS-Jeugdzorg, HerkenOuderverstoting, Jeugdzorg DarkHorse, ÈSZS, e.a..


Ook enige individuelere analyses in reactie op het rapport 'Samen  Werken aan Feitenonderzoek':


Reactieformulier n.a.v. het rapport

‘Samen werken aan feitenonderzoek’

–  Tj.W. Strubbe (AZF)  –  mei 2020  –  Aan het NJi

Aan de hand van dit formulier halen we jouw reactie op van de rapportage. Het gaat er niet om of je het ééns bent met alles wat er beschreven staat, maar wel of je de bevindingen herkent.     Je reactie ontvangen wij graag retour in onderstaand schema, tot maximaal 2 A4tjes, uiterlijk 8 mei 2020.  -  Let op: Reacties in de vorm van mails, visiedocumenten, het rapport retour met track changes  en links naar artikelen zullen we niet verwerken(?). {Geen wil om wetenschap te verifiëren?}

 

Afwegen in juridisch kader met de codificatie en wetenschappelijke bevindingen:

Het begin van hoofdstuk 1 zet de lezer {beleidsambtenaren, politici} op het verkeerde been. Ieder kind heeft het recht om op te groeien bij diens ouders in vrijheid, en daarbij rechthebbend op de andere kinderrechten, zoals (aan NJi verstrekt) IVRK art. 24 lid 1.  Dus waar er ‘zorgen’ worden vermoed, geldt dat artikel 24.1 onbezwaard van insinuaties.

Insinuaties zoals van ongedefinieerde ‘onveiligheid’ beschuldigen.  M.a.w. het ‘gezin met een zorg’ wordt dan geholpen met passende voorlichting en hulp, en in uiterste geval behoort de overheid zodanig in te grijpen dat een beschermingsmaatregel vòòrkomen kan worden.

En nog uitzonderlijker is het dat wanneer (in de juridische codificatie anno 2015–2020) de bedreiging van de ontwikkeling zodanig ernstig wordt bedreigd (BW1:255 lid 1) dat deze ernstiger is dan de bedreiging van schade door middel van een beschermingsmaatregel (wat meermaals wetenschappelijk is aangetoond), deze moet worden toegekend.

Een eerlijk jeugdzorgprofessional beargumenteerd deze beide kanten van bedreiging en levert te verifiëren bewijs d.m.v. diagnostisch rapport en andere stukken, die onder de Awb en AVG (Europese privacywetgeving) zijn verkregen.

Deze jeugdzorgprofessional (Jw3.2 lid 2) heeft naast de verifieerbare feiten geen meningen en verwachtingen nodig in de jeugdbeschermingsrapportages, want er zijn geen suggesties nodig (waartegen ouders zich niet kunnen verdedigen om het hulptraject meest optimaal te houden naar kinderrecht en hun plicht in BW1:247; ouders die aantoonbaar hieraan voldoen ‘werken niet tegen’, ‘accepteren’ hun plicht).

Feitenonderzoek bestaat uit fases:

Het rapport “Samen  werken aan  feitenonderzoek” heeft het voornamelijk over het verzámelen van feiten èn suggesties in ‘‘primair proces’’ voordat er geschreven wordt naar een rapportage tot verzoek tot een maatregel.

We kunnen ons voorstellen dat de professionals graag willen dat ouders en derden daarin open zijn en denken te ‘participeren’ in gelijkwaardige ‘samenwerking’, maar die schijn gaat niet op waar de professional zonder samenwerking daarop de rapportage schrijft, met feiten maar, gezien het NJi-rapport, ook meningen en verwachtingen.

Een maatregel is juridisch, en dus moet in rechtsvinding en feitenonderzoek meningen en vermoedens als kristallen-bol-werk vermeden worden. Diverse commissies en rapporten geven dat aan.

Het meest optimaal is waar door de geschreven rapportage tussen ouders en jeugdbescherming onenigheid ontstaat, er diagnostiek met goede voorlichting en evt. nodige hulp ontstaat om het hulptraject concreet te maken in de zin van IVRK24 lid 1, tweede volzin, en waarbij dan Rv810a niet meer nodig behoeft te zijn, want verweren door de G.I. geeft onnodige werkdruk. Geen onenigheid over de opgeschreven feiten is natuurlijk beter.

Werkdruk vermijdt men door eerlijk met feiten (geen insinuaties) te werken en zo min mogelijk vage, ongedefinieerde  ‘kindermishandeling’ te zien die niet met deskundige voorlichting reeds is op te lossen. Jeugdbeschermingsprofessionals zijn geen (geestelijke of orthopedagogische) gezondheidsspecialisten met hoge beroepsregistratie. De meeste ouders, ook onder OTS, zijn leerbaar bij juiste voorlichting (– niet vanuit de oude, zo onveranderlijke cultuur in de jeugdbeschermingsketen die decennia heerst; zie Bartelink, proefschrift).

Feitenonderzoek is dus: 1. Feiten verzamelen, evt. diagnosticeren, 2. De feiten orthopedagogisch interpreteren, 3. De meest optimale voorlichting geven, en de ouders alternatieven verstrekken en dan een keuze, 4. Constateren of de ouders hiermee voldoende hebben om een normaal gezin te kunnen voortzetten, of dat er meer deskundiger hulpverlening (niet door gezinsvoogden onder Jw3.2 lid 2) moet worden verstrekt, 5. Wanneer blijkt dat de ouders niet leerzaam bleken, hen met voorlichten op de alternatieve hulptrajecten onder wetgeving wijzen (ook BW1:262 lid 1 en 3), 6. Waar dat aantóónbaar niet begrepen wordt, onderzoeken of een beschermingsmaatregel niet te schadelijk zal zijn {Ouders werken uiteraard met de Awb officieel, zwart op wit. met wetkennis die verstrekt zou moeten worden, maar vindbaar is op www.wetten.nl}, 7. Een raadsrapport schrijven dat aan feiten voldoet en niet op verwachtingen en kristallen bollen gebaseerd is, dus met verifieerbaar bewijs, en concreet is in wat verbeterd moet worden en hoe dat te meten, 8. BW1:262 uitvoeren op niveau van kinderrecht IVRK24.1, met inzet het snel terugplaatsen.

Oplossing voor werkdruk:

De recente wetenschap heeft diverse inzichten (https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/wetenschapvoorbeleid) verstrekt waaruit blijkt dat een kinderbeschermingsmaatregel veelal schadelijk uitwerkt. Om deze vorm van “institutionele kindermishandeling” (zoals ook het EHRM het in sept.2019 noemde) te voorkomen, moet er meer worden ingezet om beschermingsmaatregelen te voorkomen met deskundige voorlichting, en evt. diagnostiek en -begeleiding te verschaffen onder enthousiasmérende deskundigheid van een specialist.  Het aantal juridische beschermingsmaatregelen kan drastisch verminderd worden, zodat de werkdruk kan afnemen én er pleegsettingen vrij komen voor noodgevallen. Er zijn minder plaatsen nodig.

Daarentegen zijn er in de effectiever werkende gezondheidszorg, die dus gemiddeld veel kortere hulptrajecten kent, wat goedkoper is, weer meer deskundigen nodig die door de bureaucratie van de jeugdwet en transitie weggelopen zijn naar de volwassenenhulpverlening. Deskundigheid komt kinderen ten goede.

Maak jeugdbeschermingsprofessionals deskundiger in hun [werk]plaats van hulpregie:

Jeugdbeschermingsprofessionals zullen nooit artsen, orthopedagogen of psychologen worden!  Maar hun inzet moet meer gericht raken op het voorkomen van juridische beschermingsmaatregelen. Ze moeten doortrokken raken dat de oude pseudowetenschap van Weterings schaadt (https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/valse-stemvankind) met een verkeerd-om “aanvaardbare termijn” die te veel kinderen t.o.v. hun identeitsfase beschadigt door zonder echte diagnostiek/therapeutische inzet kinderen toe te wijzen naar voogdij van de G.I. (BW1:266).

De uitstroom van jeugdzorg-opgegroeiden van 18+ geraken met te hoge aantallen (%) in uitkeringen terecht en blijven vaak hulp nodig hebben, wat ook de maatschappij veel kost.

Uithuisgeplaatsten ervaren gemiddeld meer dan vier overplaatsingen die veelal als traumatisch ervaren worden, als ACE’s, en bij vier of meer ACE’s is de levensverwachting ca. 20 jaren kòrter.  Prof.dr.med. Ursula Gresser, zoals áán het NJI aangerijkt, zegt ook dat het wegplaatsen (van één of beide) ouders ernstig schadelijk is, en andere wetenschappers bevestigen dat op diverse manieren. DNA raakt daarbij beschadigd (Daniel Weinberger). Depressie ontstaat (Doyle).

Jeugdbeschermers kunnen ouders een cursus aanbieden, zoals die van villapinedo.nl/ouders (> training), of voor communicatie een Gordontraining of 3x3R (https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/tips). Dat is leuk en interessant, en zelfs goed voor de jeugdzorgwerker zelf. Daarom is het vreemd dat dit niet al decennia, met alle klachten van ouders, gedaan wordt.

Feitenonderzoek voor juridisch kader moet rechtsvinding geven:

In heel de reeks van fases voor feitenonderzoek op papier dient kristallen-bol-werk en gokken op de toekomst vermeden te worden, daar een beschermingsmaatregel onder de (al te vrije) rechtsvinding valt.

De ouders van de focusbijeenkomsten zijn geen juristen, dus mag verwacht worden dat professionals de roep om ‘waarheidsvinding’ omzetten in rechtsvinding en niet in manipulatief ‘open feiten en vermoedens’ vergaren, waarna de ‘participatie’ en het sámen  werken ophoudt door gepolariseerd te rapporteren met te vaak een beschermingsmaatregel als dóél, zonder de rechtmatige vraag te stellen:

·       “Is de vermeende bedreiging zo ernstig voor de ontwikkeling van het kind dat deze de wetenschappelijk aangetoonde schade door beschermingsmaatregelen overtreft?”.

Vooraf en tijdens de hulptrajecten breed en inhoudelijk voorlichten is van belang, om een ‘zorg’ op te heffen in het gezin zelf, omdat dit het meest optimaal werkt èn minder kans op ernstige schade  geeft  (en goedkoper is).

‘Waarheid’ is ook: het meest optimaal hulptraject vinden voor de grootst mogelijke mate van gezondheid, naar de woorden van het genoemd kinderrecht. (https://www.kinderrechten.nl/kinderrechten-vw/artikel-24-gezondheid/).

Vertrouwen na decennia oude cultuur in de keten:

Zowel in de ‘open gesprekken’ om tot feitenverzameling te komen, als in rapportages, als in verzoeken naar de rechter, dienen vage verwachtingen en insinuaties gewoon níét voor te komen. Met de belofte om te ‘professionaliseren’ en vertrouwenwekkend te werken heeft de jeugdbeschermingsketen al decennia deze wèl geuit doch nimmer nagekomen, zodat vertrouwen voor open gegevens uitspreken door ouders geen eerlijke verwachting màg zijn. Ook waar dit NJI-rapport om de inbreng van ouder heen draait, wordt de oude cultuur doorgezet.  Richtlijnen zijn onbetrouwbaar!

Het LOC èn het NJi, dat als ‘wetenschappelijk’ zich doet voorkomen, heeft recente wetenschappelijke bevindingen verkregen van ouderorganisatie en ouders, doch deze niet herkenbaar verwerkt in een concreter ‘feitenonderzoek’, waar geen meningen en verwachtingen meer mogen voorkomen. Dat kan met specialistischer onderzoek!

De Jeugdzorg is Noorwegen is veroordeeld door het EHRM met gelijkwaardig beklaagd handelen als dat voorkomt in Nederland. Ook het EHRM gebruikte “institutionele kindermishandeling”, wetenschappelijk terecht!

Drie op de vier jeugdzorgkinderen verkrijgen niet het juist passend hulptraject.

De uitstroom 18+-ers uit de jeugdzorg geeft een abnormaal beeld aan uitkeringen en hulpbehoefte aan.  90% is bij 12% jeugd in jeugdzorg een excessieve uitstroom!

Dit verzwijgen geeft geen vertrouwen, ook al is dit onderdeel van Feitenonderzoek (zie het NJi-rapport  “De wettelijke kaders van de jeugdbescherming”, 2020) voornamelijk gericht op de gesprekken, vòòr het schrijven van een rapportage en een PvA.

 

PS:  de genoemde, ingebrachte arresten betreffen gèèn strafrecht doch jeugdbeschermingszaken (prof.mr. C. Forder).

Dat staat fout in het rapport, alsof EHRM-arresten geen grenzen hoeven te stellen bij rechtsvinding onder vage normering.


Reactieformulier n.a.v. het rapport ‘Samen werken aan feitenonderzoek’

-- Ous.

Aan de hand van dit formulier halen we jouw reactie op van de rapportage. Het gaat er niet om of je het ééns bent met alles wat er beschreven staat, maar wel of je de bevindingen herkent. -   Je reactie ontvangen wij graag retour in onderstaand schema, tot maximaal 2 A4tjes, uiterlijk 8 mei 2020.  -  Let op: Reacties in de vorm van mails, visiedocumenten, het rapport retour met track changes  en links naar artikelen zullen we niet verwerken. {NJi wil geen wetenschap verkrijgen}.

 

Indruk

Ik schrik van de openingszin: “Ieder kind heeft het recht om zich te ontwikkelen in een veilige omgeving’. De openingszin lijkt logisch te zijn maar er ontbreken essentiële fundamentele zaken die nu veelvuldig worden geschonden door de jeugdzorgketen.

 ||

De openingszin zou moeten zijn: “Ieder kind heeft het recht om door zijn eigen ouders te worden verzorgt en opgevoed, in vrijheid zoals neergelegd in de preambule IVRK, EVRM en andere artikelen.”  =  Overheidsinterventie is een uitzonderingsrecht en geen fundamenteel recht!!!

 

Feitenonderzoek

Het valt op dat de GI, VT en de RvdK door elkaar worden gebruikt en veelal samen genoemd worden. Dit terwijl ze allen een andere taak hebben. Veilig Thuis heeft de taak om als eerste in de keten om te toetsen naar waarheid. Daarna zal de RvdK een ‘onderzoek’ doen {en dan meestal zonder gezondheidszorgonderzoek} en de GI is in het geheel niet onderzoeksvaardig. In dit onderzoek is geen sprake van ‘samenwerking’ dit omdat met samenwerking alle informatie gedeeld moet worden met alle deelnemers aan dit onderzoek.

Dat zou dan ook inhouden dat de onderzoeksvragen  ook door alle betrokkenen {ook ouders en jongeren} worden opgesteld, en het rapport ook door alle partijen samen wordt geschreven. Dit is echter niet van toepassing bij het 'onderzoek'. Er kan al dan niet worden meegewerkt aan het feitenonderzoek {als verzamelen van indrukken}. Dit is geen vorm van participatie.

Nu wordt echter ruis veroorzaakt en lijkt het dat de jeugdzorgketen (GI, VT en de RvdK) willen ‘samenwerken’ maar dit is niet het geval. Ze willen dat ouder meewerken. Het woord ‘samenwerking’ zorgt voor een grote mistwolk over dit rapport. Dit omdat de machtsverhouding niet gelijk verdeeld is en er dus door de jeugdzorgketen altijd gesteld kan worden dat de ouders niet wilden ‘samenwerken’.

 

In een rapport vanuit de jeugdzorgketen kan je de reactie van de ‘samenwerkers’ (ouders) in de bijlage {achteraf, dat door rechters niet wordt uitgepuzzeld of gelezen}. Hiermee wordt reeds aangegeven dat de ketenpartners bepalen wat de inhoud van het {te lezen} rapport wordt en er dus nimmer sprake kan zijn van samenwerking. Als er sprake is van ‘samenwerking’ dan is het rapport ‘samen’ gemaakt. Samenwerking houdt dus het recht op inspraak, aanpassing etc. in.

 

Ook dit NJi-rapport toont dezelfde vorm. De ouder-/kindvertegenwoordigers kunnen reageren maar het rapport is niet samen opgesteld. Het is exact hoe de jeugdzorgketen werkt. {In hoofdstuk 7 wordt wat toegevoegd, zodat de lezer moet puzzelen waar wat anders gedacht werd dan opgeschreven}.

 

Wettelijk kader

Jeugdwet artikel 3.3 stelt: “De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.

 

Deze wet stelt dus dat er getoetst zou moeten worden op feiten en gezocht moet worden naar de waarheid. Het is dan ook vreemd dat er mist wordt verspreid door over samenwerking te spreken. De GI en RvdK moeten zoeken naar de feiten en dus het gestelde moeten toetsen op waarheid. Er is dus geen discussie over het wel of niet toetsen van feiten. Enkel de feiten en de waarheid moeten aan o.a. de rechtbank worden aangeboden. Er is dan ook geen plaats voor vermoedens, onderbuikgevoelens, etc.

 

De ‘zorgen’ moeten dus concreet zijn en op feiten gebaseerd. Het niet toetsen van feiten ofwel het niet doen aan feitenonderzoek is dan ook in strijd met de wet.

 

Vertrouwen

In het rapport is de focus gesteld op ‘participatie/samenwerking’. Beide vergt een vertrouwen van cliënt naar de ‘onderzoeker’ (GI en RvdK zijn geen hulpverleners (zie Jeugdwet 3.2.2)). Dit vertrouwen kan er enkel zijn als de ‘onderzoeker’ toetst op feiten (de waarheid of het gediagnosticeerde volgens hoge beroepscode). Als de ‘onderzoeker’ dit niet doet en zaken ‘voor waar’ aanneemt, dan is er geen vertrouwen en zal er geen participatie van de cliënt zijn. Zolang de jeugdzorgketen werkt met ‘onderbuikgevoelens', vermoedens, aannames en zelf zaken verzint door zogenaamde 'diagnoses' te bedenken dan zal er geen vertrouwen zijn en zal er geen participatie zijn.

 

Zolang een niet vastgelegde term {onder een definitie of codificatie}  zoals ‘ontwikkelingsbedreiging’ of ‘veiligheid’ wordt gebruikt, en dat (dus zelf bedachte zaken) gebruikt om kinderen levenslang {vanwege de ACE's} hun ouder(s) af te nemen, zal de jeugdzorgketen als ‘vijand’ beschouwd worden.

In dit rapport is helaas dan ook niet de ernst {uit BW1:255 lid 1} te lezen die de noodzaak aantoont voor het toetsen en rapporteren op basis van feiten.

 

Een kind heeft als fundamenteel recht om zijn beide ouders te zien. Dat recht kan nimmer ontnomen worden zonder concrete feiten aan te voeren als bewijs (de waarheid). Dit betreft ook door deskundigen gestelde diagnoses die niet door een Raadsonderzoeker, medewerker VT en GI gesteld kunnen worden aangezien die daarvoor niet zijn opgeleid.

 

Ook de EVRM toont het fundamenteel recht op ‘family life’.  Het afnemen van deze rechten zal dan ook zeer ernstige feiten moeten tonen en die zullen door een zeer onderzoeksdeskundige moeten concreet zijn vastgesteld (bewezen). Het schenden van de fundamentele rechten kan enkel op zeer ernstige zaken zoals misbruik of mishandeling.

 

Als de jeugdzorgketen er voor kiest om zonder feitenonderzoek ('waarheidsvinding') zaken als vermoedens, onderbuikgevoelens, aannames of verzinsels als reden gebruikt om de fundamentele rechten van kind en ouder te schenden, dan ontneemt de jeugdzorgonderzoeker zichzelf van dezelfde fundamentele rechten {die moet dan niet klagen over agressie of ruzie}.  Als een ‘onderzoeker’ zaken stelt die al dan niet aantoonbaar niet waar zijn (dus geen feit) en toch doorzet, dan heeft deze ‘een vijand’ gecreëerd. Deze ‘vijand’  - de ouders - val je zijn meest dierbaarste bezit aan. Zijn/haar kern. Het kind. Jeugdzorgketenwerkers moeten dan niet klagen als de, door hen zelf gecreëerde vijand, in de tegenaanval gaat en daarin ook de fundamentele rechten zal schenden. Actie is immers reactie. De strijd komt dus niet van de ‘cliënt’ maar van de ‘professional’.

Rapportage

Er is maar één ‘succesvolle rapportage’ en dat is een concrete, feitelijke, verifieerbare, met bewijsstukken en naar waarheid opgestelde rapportage!! Daarin staan geen meningen die niet zijn gemaakt zonder de feiten als basis.

Daarin staan geen vermoedens uit de verzinkast of goocheldoos.

 Nog meer reacties:


 

Reactie van deelnemer, groep jongeren:

Ik heb deelgenomen aan dit onderzoek met de gedachte dat ik een bijdrage kon leveren aan het lastige onderwerp ''Waarheidsvinding en feitenonderzoek''.

Waar ik op stuitten was een amateuristische sfeer {organisatie bij NJi}.  Zonder proper debat en vol met allerlei drogredenen.

Ik ben hier behoorlijk van geschrokken omdat ik er vanuit ging dat het hier om {organiserende} professionals ging.

Het constant in herhaling moeten vallen, de vreemde sessie-structuur(!), het voelde aan alsof ik tegen een muur aan het praten was in de brugklas. Of tegen een totaal niet luisterend oor.

Want ik kwam er niet overheen. Ik kon amper geloven dat het hier om iets serieus leek te gaan. Dit is een uitermate belangrijke kwestie. Waar ik zelf veel mee van doen heb gehad.

Echter voelde het alsof ik straal werd genegeerd. Toen het uiteindelijke rapport verscheen, bleek dat dit inderdaad het geval was. En niet alleen ik. Het rapport sluit heel slecht aan op de input van de aanwezigen.

En zelfs, ook op de input van wat de “professionals” hebben gezegd.

Op het eerste blik lijkt het rapport 'mooi' {de lay-out}, maar al snel wordt duidelijk dat het ìnhoud mist. Veel mooie dure woorden die weinig te maken hadden met wat wij in de focusbijeenkomsten hebben besproken.

Een rapport met niet eens slechte interpretaties van datgene wat wij hebben gezegd, maar vrijwel alles ontbrak in zijn totaliteit.

Soms wordt zelfs het tegenovergestelde vermeld, van wat daadwerkelijk is besproken, wat is uitgelegd en onderbouwd. En dus werd helaas mijn plotselinge angst bevestigd. Een angst die ik vooraf niet had.

Ik ging met een positief gevoel dit traject in. En er is een naar gevoel overgebleven. Hoe kan dit zo gebeuren?

Voor mij is het echt een groot raadsel dat dit mogelijk is {nogwel bij een 'wetenschappelijk adviesorgaan NJi}.

Is dit daadwerkelijk het niveau van zo een belangrijk overheidsinstituut?

Waarom werd ik uitgenodigd als men vervolgens niet eens wilde luisteren. Nog steeds denk ik dat zowel ik als vele anderen  belangrijke dingen te zeggen hebben. Waar iedereen wat aan heeft. Kinderrechten. Ik vind het jammer dat het zo negatief uit is gevallen. Ik wou dat ik positief kon zijn. Maar laten we feitelijk blijven.

Hoogachtend,   Jongere, D. de Jong


Initiële reactie m.b.t. de conclusies bij de diverse hoofdstukken van het rapport

“Samen werken aan feitenonderzoek” (hierna: “het Rapport”)  --- SWV (St.KOG, BVIKZ, COvK, SSZS, SVKC)

 

Algemene opmerking

 

Helaas wordt bij de opzet en structuur van het Rapport geen rekening houdt met de verschillen in context en settings tussen (vecht)scheidingszaken (de zogenaamde “omgangs-OTS-en”) en beschermingszaken (waarbij onderlinge conflicten tussen beide {niet goed voorgelichte} ouders juist veel minder een centrale rol spelen). Feitenonderzoek heeft in beide settings een fundamenteel ander karakter en behoeft en verdient een eigen behandeling. Omdat dit heldere onderscheid in dit Rapport ontbreekt komen een aantal aspecten die cruciaal zijn bij (vecht)scheidingszaken {omgangssabotage} maar veel minder belangrijk zijn bij beschermingszaken (zoals de noodzaak tot ‘Onafhankelijkheid, meerpartijdigheid of meervoudige partijdigheid’ van professionals -pag. 31-, ongegronde en valse beweringen en beschuldigingen door met elkaar conflicterende ouders na scheiding -pag. 15-, en de ‘achterstelling van vaders’ en uitwonende ouders na scheiding door professionals -pag. 15-) slechts ongeordend en zonder context terug in het Rapport. Daarnaast hebben een aantal andere centrale en belangrijke aspecten van feitenonderzoek bij (vecht)scheidingszaken die tijdens de focusgroepen naar voren zijn gebracht (zoals bijvoorbeeld omgaan met processen van ‘ouderverstoting’ en het beschermen van de contacten en relaties tussen kinderen en hun beide ouders tegen de ongeoorloofde inmenging van verblijfsouders) in het Rapport zelfs helemaal geen aandacht gekregen. Dit zijn belangrijke tekortkomingen in het Rapport.

 

Hoofdstuk 2: De Beleving van het feitenonderzoek

 

(1) Citaat:Veel cliënten ervaren in aanraking komen met feitenonderzoek als bedreigend” -

SWV: Nee, cliënten vinden (a) de weigering van alle Ketenpartners om aan (adequaat) feitenonderzoek te doen, en (b) de wijze waarop Ketenpartners in hun rapportages feiten, meningen en percepties door elkaar gebruiken, als bedreigend.

 

(2) Citaat: “De stressreacties beïnvloeden de hulpverleningsrelatie van begin tot eind” -

SWV: De stressreacties worden voornamelijk veroorzaakt door de acties van de Ketenpartners zoals hierboven omschreven bij opmerking (1). Hierdoor wordt de rest van het betoog/conclusie ongeloofwaardig.

 

(3) Citaat:Het onderzoek moet zoveel mogelijk objectief, eerlijk en toetsbaar zijn en op zoek gaan naar de werkelijkheid. Daarbij is het {[SWV: adequaat feiten-]}onderzoek complex, vraagt het om samenwerken en goed luisteren, een open houding, participatie, navragen/uitvragen en feiten goed checken {of diagnostisch láten checken?}” -

SWV: Met deze eindconclusie is het SWV wel akkoord. {IVRK 24 lid 1 is hierbij door het SWV ontschoten}.

 

Hfd 3: Meedoen aan Feitenonderzoek

 

(4) Citaat:Uit onderzoek weten we dat participatief werken de effectiviteit van de hulp vergroot.” -

SWV: hier zijn we het mee eens. Helaas ontbreekt de objectieve constatering dat de gehele jeugdzorgketen deze “participatie” als onwenselijk van de hand wijst, en al hun procedures erop gericht zijn om ouders/jeugdigen niet te laten participeren in het besluitvormingsproces.

 

Hfd 4: Uitdagingen in de samenwerking

 

(5) “Samenwerken in het feitenonderzoek kan om veel redenen stagneren en dat vraagt extra aandacht van de cliënt en de professional.” -

SWV: Hier zijn wij het absoluut niet mee eens. In het gedwongen kader worden de interacties vrijwel uitsluitend bepaalt door de houding van de jeugdzorgmedewerkers en de procedures van de GI’s en de Raad {en vaak tegen het kinderrecht IVRK 24 lid 1 in}. Beide zijn er veelal op gericht om ouders niet (op gelijkwaardige) wijze in het besluitvormingsproces te betrekken èn (adequaat) feitenonderzoek te beletten en/of te beperken.

 

(6) “De basisattitude van de professional komt hier als belangrijk aandachtspunt naar voren, in de vorm van gelijkwaardigheid, samenwerking, transparantie, duidelijkheid en goede communicatievaardigheden.” -

SWV: deze “basisattitude” wordt door ouders als decennia lang gevraagd, doch is door de Ketenpartners altijd geweigerd.

 

(7) De cliënt zou hier best regie in mogen nemen, aldus professionals -

SWV: totale onzin! De procedures van de Ketenpartners vormen de grootste belemmering voor participaties. {Inderdaad wordt de vraag van ouders om diagnostisch te láten onderzoeken de ouders verweten als "de aangeboden lagere hulp met wachtlijsten niet te accepteren", en dat is in feite tegenwerking door de jeugdzorg die zich niet aan het kinderrecht en het gezag houdt!}. Bijvoorbeeld: vrijwel alle ketenpartners (proberen om cliënten te) verbieden het maken van opnames van gesprekken, terwijl je wettelijk zelfs het recht hebt om gesprekken waaraan jezelf deel neemt op te nemen. Als alternatief proberen ketenpartners om cliënten te dwingen om verklaringen te ondertekenen waarin ze afzien van hun recht om zelfs transcripts {=uitschrijven van een opname} van de opnames te gebruiken bij klachtenprocedures en/of gerechtelijke procedures. Dit is het gedrag van jeugdzorgprofessionals en hun werkgevers die veel te verbergen hebben.

 

(8) “Een gezamenlijke visie op het probleem en het plan van aanpak, goede informatie over rechten en plichten van de cliënt, en de mogelijkheid van aanwezigheid van een vertrouwenspersoon kunnen helpen” -

SWV: wij zijn het met al deze suggesties eens, maar kunnen helaas honderden concrete voorbeelden noemen waarin jeugdzorgprofessionals en hun werkgevers deze suggesties tot verbetering van participatie expliciet weigeren. Enige vorm van zelfreflectie ontbreekt aan de kant van de Ketenpartners.

 

(9) “Zo kunnen zowel cliënt als professional ingrijpen, voordat de samenwerkingsrelatie verder verslechtert of een gesprek escaleert” -

SWV: Ook hier zijn we het mee eens, echter: in veel gevallen laat de professional de samenwerkingsrelatie bewust verslechteren met de ouder die ze willen buitensluiten (als de moeilijke ouder). Escalatie tijdens een gesprek wordt vaak direct veroorzaakt door een bewust provocerende opmerking van de jeugdzorgmedewerker. Dat is helaas de realiteit.

 

(10) “Het bovenstaande moet worden bezien in de context van het gedwongen kader, waarin de ongelijkwaardigheid die cliënten ervaren een drempel is om inderdaad de regie te nemen en zich open en kwetsbaar op te stellen.” -

SWV: Ook hier zijn we het mee eens. Sterker nog: ouders worden niet zelden/vaak bedreigd met potentiële stappen van de jeugdzorgmedewerkers (zoals een schriftelijke aanwijzing of het doen van een verzoek tot ontheffing uit ouderlijk gezag), om onredelijke eisen aan ouders op te dringen. Deze vorm van chantage door jeugdzorgmedewerkers gebeurd alsdan geheel bewust.

 

Hfd 5: Feitenonderzoek en rapportage

 

(11) “De focusgroepen laten zien dat als men vraagt naar concrete succesfactoren om de kwaliteit van feitenonderzoek en rapportage te verbeteren, 'beter samenwerken' met stip op nummer één staat.” -

SWV: wij zijn het hiermee volstrekt oneens. Door de participanten te DWINGEN om allen maar succesfactoren te benoemen, maak je ouders monddood, en voorkom je dat de echte pijnpunten (totale tegenwerking van de ketenpartners) daadwerkelijk besproken worden.

 

(12) “Dit geldt ook voor een scheiding van feiten, meningen en interpretaties, die alle goed onderbouwd zijn, aangevuld met bronvermelding. Er zou meer aandacht moeten zijn voor de krachten en positieve factoren binnen het gezin.” -

SWV: wij zijn het hiermee eens, maar uit alles blijkt dat de ketenpartners dit absoluut weigeren. Als gevolg van de wijze waarop de focusgroepen waren georganiseerd konden/mochten de problemen niet worden benoemd, en kon er dus (wederom) niet gezocht worden naar oplossingen.

 

(13) “Op het gebied van de rapportage pleit men voor een actueel dossier, waarin tussentijdse verbeteringen van het gezin zichtbaar zijn en een focus op de zorgen die zich in het heden afspelen. Een suggestie is om rapportageformats eens kritisch onder de loep te nemen en de rapportage te starten met de meest actuele informatie. Taalgebruik en schrijfstijl kunnen ook vaak beter en ervaringsdeskundigen zouden ingezet kunnen worden om mee te lezen.” -

SWV: (1) zie onze opmerking bij ad.12; (2) Op het gebied van de rapportage moet gesteld worden, dat de ketenpartners bewust èn centraal geleidt, de opstelling van objectieve dossiers alsmede het inzage recht en recht van kopie frustreren. Dit is o.a. gebeurd door het vervangen van contactjournaals door nietszeggende logboeken.

 

(14) “Tot slot vindt men dat het kind centraler moet staan in de rapportage en dat men een speciale kindrapportage moet maken” -

SWV: Dit is gewoon een ondoordacht proefballonnetje van de onderzoeker. Ook nu al moet het kind centraal staan in de rapportages, maar dat “men” van mening is, dat “een speciale kindrapportage” gemaakt zou moeten worden, is vooralsnog uitsluitend de mening van de onderzoeker die hiermee puur haar eigen mening geeft. Deze mening is niet onderbouwd en wordt ook door vrijwel niemand gedeeld.

 

(15) “Bovenstaande is bereikbaar door betere scholing en training van professionals, op zowel vaktechnisch als communicatief gebied. Een effectieve stroomlijning tussen VT, RvdK en het OM zou volgens sommigen bereikt kunnen worden door de partijen onder één dak te brengen. Het oplossen van personele problemen kan zorgen voor meer continuïteit en kwalitatief beter feitenonderzoek” -

SWV: Dit zijn niet de belangrijkste redenen voor slechte rapportages / (adequaat) feitenonderzoek. Als gevolg van het gestuurde onderzoeks concept mochten de hoofdoorzaken niet benoemd worden: slechte wetgeving (geen duidelijke verplichting tot het uitvoeren van AFO, èn het volstrekt ontbreken van enig sanctie op het niet naleven van een wettelijke verplichting tot het uitvoeren van AFO), weigering van de ketenpartners om AFO uit te voeren, en gebrek aan relevante kennis en competenties bij de jeugdzorgmedewerkers.

Dat e.e.a. bereikt zou kunnen worden (volgens “sommigen”?) door de Ketenpartners “onder één dak te brengen” wordt door ons bestreden. Dit zal het groepsdenken binnen de Ketenpartners, alsmede het kopiëren & plakken  van ondeugdelijk rapportages allen maar versterken.

 

(16) “Als het gaat om de ontwikkeling van een richtlijn is de algemene tendens dat er niet zozeer behoefte is aan een nieuwe richtlijn, als wel aan een doorontwikkeling van de bestaande richtlijnen” -

SWV: het gaat dan hier toch zeker om een “algemene tendens” binnen de groep van ketenpartners, maar expliciet niet de mening van ouders/jeugdigen. Wij zijn van mening dat wettelijke verplichte richtlijnen / normenkaders de enige manier is om ketenpartners te dwingen te voldoen aan hun wettelijke verplichtingen onder artikel 3.3 Jeugdwet. Daarnaast kan van het “doorontwikkelen” van richtlijnen geen sprake zijn, aangezien geen der Ketenpartners (openlijk en transparant) richtlijnen heeft voor het uitvoeren van AFO, simpelweg omdat met dat niet als onderdeel van hun takenpakket ziet: de beruchte weigering om AFO uit te voeren.

 

EINDCONCLUSIES

 

(17) “is het NJi gevraagd onderzoek te doen naar mogelijkheden om het feitenonderzoek te verbeteren.” -

SWV: Dit was een totaal overbodige opgave, die ook nog eens extreem slecht is uitgevoerd. Ten eerste heeft het LOC deze opdracht reeds in 2016-2018 uitgevoerd. Alhoewel het LOC (als belangenbehartiger van een grote groep ZZP-ers) deze opdracht bewust heeft laten ontsporen, zijn voor participanten vele goede suggesties naar voren gebracht. Het LOC heeft deze goede en constructieve suggesties onvoldoende over het voetlicht gebracht bij haar opdrachtgevers, in ruil voor de toezegging van toekomstige subsidies. Zo wordt het verdienmodel van de Ketenpartners (en de ZZP-ers van het LOC) kunstmatig in stand gehouden. Het NJi is dan ook, in ruil voor een subsidie, door de landelijk coördinator (en vertegenwoor-digster van de Ketenpartners) puur en alleen gebruikt als een vertragingstechniek.

Alle relevante verbeteringen m.b.t. adequaat feitenonderzoek zijn samengevat in ons Alternatieve Verbeterplan Feitendonderzoek, dat op 14 juni 2018 aan de Tweede Kamer is aangeboden.

 

(18) “De opdracht was goede en minder goede voorbeelden te beschrijven van:” vier onderwerpen. -

SWV: Voor alle vier de onderwerpen geldt, dat de ketenpartners er pertinent TEGEN zijn, en/of een zeer slechte reputatie hebben bij het implementeren ervan. Door de vraagstelling (noem “goede en minder goede voorbeelden”) heeft de opdrachtgever (en de zogenaamde onderzoeker) elke voor ouders/jeugdigen relevante discussie de kop ingedrukt. Elke vorm van kritiek op het handelen van de gezamenlijke ketenpartners was absoluut verboden en werd onmiddellijk afgekapt. Jammer, want m.b.t. alle vier de onderwerpen bestaan vrijwel geen “goede en minder goede” voorbeelden. Ouders en jeugdigen worden al decennia geteisterd door wanprestaties van de Ketenpartners op alle vier de terreinen. Daarnaast is het jammer, omdat van de vele fouten veel meer valt te leren. Een gemiste kans dus. Wij nemen aan dat dit bewust zo is afgesproken tussen de ketenpartners (inclusief het LOC) en de onderzoekster.

 

(19) “Minder uitgesproken zijn de deelnemers aan de focusgroepen over de vraag of er een standaard richtlijn voor feitenonderzoek nodig is. Dit komt overeen met de bevindingen in de studie 'De wettelijke kaders van de jeugdbescherming' (Van den Bosch & Rijbroek, 2020), die concludeert dat doorontwikkeling van het feitenonderzoek wenselijk is, en dat gaandeweg bekeken moet worden of die doorontwikkeling moet leiden tot een normenkader.” -

SWV: Dit is UITSLUITEND de mening van de collectieve ketenpartners die adequaat feitenonderzoek al decennia afhouden.  ALLE ouders zijn voorstander van normenkaders voor afdwingbaar AFO. {Dus voorstander om met concretere codificatie zich ten dienste van het kind, legaal door BW1:247, tegen de uitspattingen van de jeugdbescherming te kunnen verweren; er dient dus ook op de wettelijke kaders gesanctioneerd te worden waar de jeugdbescherming wetten overtreedt; dit corrigeert net zo als het tuchtrecht bij gekwalificeerde deskundigen}.  De verwijzing door mevrouw Rijbroek naar door haarzelf en de heer Van den Bosch (ex-directie BJz) recent uitgevoerd pseudo-onderzoek is bizar.  Het Rapport van de heer Van den Bosch is even onzorgvuldig uitgevoerd als het onderhavige onderzoek.

{Dit was een bloemlezing van verdraaiwerk dat opvallend lijkt op die van de jeugdbescherming zelf}.

 

Gezien de vele misrepresentaties en onwaarheden in (de conclusies van) het gehele Rapport, alsmede de beschamende deadline die participanten hebben gekregen om kanttekeningen te plaatsen bij dit subjectieve (en door Ketenpartners gestuurde) onderzoek, zonder te mogen verbeteren in de hoofdstukken zelf, zien wij op dit moment af van het becommentariëren van de “Eindconclusies”.

In hoge mate zijn zij herhalingen van de conclusies aan het eind van de hoofdstukken, en/of verdere suggestieve opmerkingen van de onderzoekster en Ketenpartners {en jeugdbeschermingsketen}.