Let op of u niet beter het Strafrecht bij de rechter kunt gebruiken dan een aangiftereeks doen:

 

 

Bestuursrechter: ‘jeugdzorg mag kritische ouders aangifteverbod opleggen’  

 

https://www.llmlegal.nl/blog/bestuursrechter-jeugdzorg-mag-kritische-ouders-aangifteverbod-opleggen/ (van LMM-Legal, advocaten) :

 

Op 16 november 2021 deed een bestuursrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een vrij opmerkelijke uitspraak. Het betreft een zgn. ‘uitspraak buiten zitting’. De Awb bepaalt in art. 8:54 dat de bestuursrechter geen zitting hoeft te houden, indien de zaak voor hem zo duidelijk is dat het ook wel zonder mondelinge behandeling kan.* Het gaat dan om zaken waar er in redelijkheid geen twijfel mogelijk is wat de te geven uitspraak moet zijn. De bestuursrechter is dan bijvoorbeeld “kennelijk” onbevoegd, het beroep is “kennelijk” niet-ontvankelijk, of het is “kennelijk” ongegrond. De bestuursrechter kan dan kiezen voor vereenvoudigde afdoening zonder een zitting te beleggen.  ––{*:  Besef dat ge om dit tegen te gaan voortvarend met de Awb moet hèbben gewerkt om zo zwart op wit bewijs te hebben gecreëerd, en dat dan ook bij uw (tegen)verzoek of verzoekschrift hèbt ingediend, zélf, onder het zaaknummer, omdat niet-gespecialiseerde advocaten regelmatig dat vergeten, en ge doet het ook omdat bij hoger beroep de stukken reeds bekend moeten zijn!}-.

 

In dit geval betreft het een vader die aangifte had gedaan bij de politie tegen – onder andere – een jeugdzorgmedewerker. Het ging om een aangifte wegens smaad/laster, omdat de jeugdzorgmedewerker vader er in schriftelijke stukken van beschuldigde dat hij misdrijven zou plegen en aan gedrags- en persoonlijkheidsstoornissen zou lijden. Vader had kritiek geleverd op het functioneren van de jeugdzorgmedewerker en had een klacht over haar ingediend. Dat moest vader vervolgens bekopen met allerlei beschuldigingen en interne meldingen binnen de jeugdzorg van bedreiging, stalkgedrag, en verwijten over antisociale en narcistische persoonlijkheidsproblematiek waar hij aan zou lijden.  —{Ouders, vergeet nimmer in uw schrijven de bekende alinea bij te voegen. (BW1:247 en IVRK24 lid 1)! Ken ook het Strafrecht om dat seponeren te ontlopen, door een strafzaak bij de rechter aan te spannen! — TjS}-.

 

 

De politie seponeert zijn aangifte omdat de uitlatingen van de jeugdzorgmedewerker niet strafbaar zouden zijn. Vervolgens doet vader voor de tweede keer aangifte, omdat de jeugdzorgmedewerker nieuwe feiten heeft gepleegd waarvan vader meent dat die – opnieuw – strekken tot smaad. Verder daargelaten wat er inhoudelijk wel of niet aan de hand was, is het van belang om te benadrukken dat de tweede aangifte van vader nieuwe feiten bevat, die er – na zijn eerdere geseponeerde aangifte – bij waren gekomen, en waarvan hij meent dat die strekken tot een nieuw strafbaar feit.

 

-          Verbod op het doen van aangifte tegen jeugdzorgmedewerker

 

Vader ontvangt vervolgens een sepotbeslissing van de politie, opgesteld door iemand die zich introduceert als “werkzaam voor het Openbaar Ministerie en […] samen met een collega van de Nationale politie het zogenaamde Duo van het kwaliteitsprogramma Politie-Openbaar Ministerie.” De brief bevat onder meer de volgende passage:

 

U heeft de voorbije maanden/jaren een X aantal aangiften gedaan en u bent diverse procedures opgestart tegen betrokkenen die allen verband houden met de echtscheidingsperikelen tussen u en uw ex-partner en de uit de echtscheiding voortvloeiende omgangsregeling met uw zoon […]. Uw aangiften zijn telkens afgewezen omdat geen sprake is van strafbare feiten. Toekomstige aangiften die zien op hetzelfde feitencomplex worden dan ook niet meer in behandeling genomen.

 

Het gaat nu vooral om de aankondiging: “Toekomstige aangiften die zien op hetzelfde feitencomplex worden dan ook niet meer in behandeling genomen.” Wat deze aankondiging zo problematisch maakt, is dat deze deel uitmaakt van een sepotbeslissing naar aanleiding van een aangifte in een nieuw feitencomplex. Dat nieuwe feitencomplex wordt niettemin ten onrechte geduid als “hetzelfde feitencomplex”, en de aangifte wordt afgedaan alsof het een herhaalde aangifte zou betreffen naar aanleiding van dezelfde feiten waarvan in een eerdere aangifte al tot een sepot was besloten.

 

Daarmee wordt in elk geval de indruk gewekt dat de politie elke nieuwe aangifte tegen dezelfde betrokkenen in de toekomst niet in behandeling zal gaan nemen, ook al zijn er nieuwe feiten gepleegd. Of het daadwerkelijk zo zal gaan dat vader bot zal vangen op het moment dat hij zich op een politiebureau meldt om een nieuwe aangifte te doen, laten we nu verder in het midden. Het gaat er nu enkel om dat de politie over een aangifte in een nieuw feitencomplex ten onrechte zegt: ‘dit ziet op hetzelfde feitencomplex als een eerdere aangifte, en daarom nemen we jouw aangifte niet in behandeling.’

 

Hiermee laat de politie de mogelijkheid open om vader met lege handen naar huis te kunnen sturen op het moment dat een jeugdzorgmedewerker een nieuw strafbaar feit pleegt waarvan vader aangifte wil doen. Of dat in de praktijk ook inderdaad zo zal lopen, is juridisch verder niet zo interessant. Het gaat enkel om de vraag of de politie mag aankondigen dat toekomstige aangiftes tegen jeugdzorgmedewerkers niet in behandeling zullen worden genomen, waarbij de politie dan de mogelijkheid heeft om die te duiden als “hetzelfde feitencomplex”, ook al gaat het in werkelijkheid om nieuwe feiten die naderhand gepleegd zijn.

 

-          Vader gaat in bezwaar tegen het aangifteverbod

 

In art. 163 lid 9 en 165 lid 1 Sv is bepaald dat de politie verplicht is om aangiften en klachten van burgers altijd in behandeling te nemen. Inhoudelijk lijkt de kwestie dan ook een hamerstuk te zijn: de aankondiging dat toekomstige aangiftes niet in behandeling zullen worden genomen, mag niet omdat het in strijd is met de regels van het Wetboek van Strafvordering.

 

Weliswaar wordt de aangifte van vader geduid als “hetzelfde feitencomplex”, maar inhoudelijk het gaat wel degelijk om nieuwe feiten, die – sinds de eerdere aangifte – door diezelfde jeugdzorgmedewerker gepleegd zijn. Dat is eenvoudig te controleren omdat de datum waarop die nieuwe feiten gepleegd zijn, gelegen is ná de eerste sepotbeslissing. Maar zelfs al was dat anders geweest, en zou vader alsnog proberen om wél aangifte te doen van hetzelfde feitencomplex, dan zou dat weliswaar naar zijn aard uitmonden in een sepotbeslissing, maar de aankondiging dat een nieuwe aangifte “niet in behandeling zal worden genomen” blijft ook dán in strijd met art. 163 lid 9 en 165 lid 1 Sv.

 

Omdat het gaat om “een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”, waarmee dus voldaan is aan het criterium van art. 1:3 Awb, is vader vervolgens in bezwaar gegaan. Vanwege de onduidelijkheid over tot wie hij zich zou moeten richten, heeft hij er – voor de zekerheid – voor gekozen om zijn bezwaarschrift zowel tot de politie als het OM te richten.

 

De politie zendt het bezwaarschrift door aan het OM. Het OM reageert niet binnen de wettelijke termijn. Ook een ingebrekestelling met de aanzegging van een dwangsom (titel 4.1.3.2, met name art. 4:17 Awb) mag niet baten. In plaats daarvan, laat een beleidsmedewerker van het OM aan vader weten:

 

Met betrekking tot de termijn voor de behandeling van de zogenoemde verzoeken tot heroverweging wil ik u meegeven dat hiervoor geen wettelijke termijn is vastgesteld en het hiermee niet mogelijk is om het Openbaar Ministerie in gebreke te stellen. We streven er normaal gesproken naar om binnen een redelijke termijn – 2 tot 3 maanden – een inhoudelijke reactie te geven. Doordat we helaas kampen met een grote werkvoorraad, is het mogelijk dat deze inhoudelijke reactie iets langer dan deze 3 maanden op zich laat wachten.

 

Het OM stelt zich op het standpunt dat de beslissing om geen toekomstige aangiftes meer in behandeling te zullen nemen, moet worden gelezen als een beslissing naar aanleiding van een “verzoek om heroverweging” naar aanleiding van een reeds bestaande aangifte. Het bezwaarschrift van vader wordt in het bovenstaande citaat van het OM letterlijk als een “verzoek[…] om heroverweging” geduid.

 

Van een heroverwegingsbeslissing naar aanleiding van een reeds bestaande aangifte, kun je inderdaad niet in bezwaar en beroep bij de bestuursrechter. Dat is namelijk uitgezonderd in art. 1:6 sub a Awb. Daar heeft de wetgever bepaald dat bezwaar en beroep niet mogelijk is wanneer het gaat om “de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen”. Dat is waar het OM hier merkbaar op aanstuurt.

 

Dat betekent, met andere woorden, dat het in deze procedure gaat om de volgende twee principiële rechtsvragen:

 

  1. Mag de politie, in afwijking van het bepaalde in art. 163 lid 9 en 165 lid 1 Sv, weigeren om nieuwe aangiftes van een burger in behandeling te nemen, ook al kent de politie die aangiftes inhoudelijk nog niet, maar omdat die mogelijk betrekking hebben op iets wat door de politie wordt geduid als “hetzelfde feitencomplex”, ook al verschillen daarover de meningen? Mag de politie eigenlijk überhaupt wel aankondigen aangiftes van burgers niet in behandeling te zullen nemen, of aankondigen daar niets mee te zullen doen?
  2. Mag een bezwaarschrift tegen de beslissing om geen nieuwe aangiftes in behandeling te zullen nemen, naar analogie geduid worden als een beslissing over “de opsporing van en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen” (zoals bedoeld in art. 1:6 sub a Awb)? In dat geval is vader namelijk niet-ontvankelijk in zijn bezwaar en beroep bij de bestuursrechter, en kijkt de bestuursrechter dus niet inhoudelijk of dit eigenlijk wel rechtmatig overheidsoptreden is.

 

Als de politie, in dat geval, zou blijven weigeren om nieuwe aangiftes van vader in behandeling te nemen, wordt vader daarmee in zoverre een soort verkapte “vogelvrijverklaring” opgelegd. Voor zover het gaat om het doen van aangifte tegen jeugdzorgmedewerkers, zal vader dan bot blijven vangen bij zowel politie als OM, en de bestuursrechter zal zich er niet inhoudelijk over uitlaten, zodat hij de facto nergens meer naartoe kan voor zijn rechtsbescherming. Dat lijkt mij in strijd met art. 13 EVRM (het ‘recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel’). In 1580 werd Willem van Oranje vogelvrij verklaard door koning Filips II van Spanje. Sindsdien heb ik niets meer over het vogelvrij verklaren van Nederlandse ingezetenen kunnen vinden. Ik lees nergens, noch in art. 163 en 165 Sv, noch elders, een uitzondering op het uitgangspunt dat iedere burger altijd aangifte moet kunnen doen van strafbare feiten, verder helemaal daargelaten of zo’n aangifte inhoudelijk wel of geen kans maakt. Er geldt geen speciale uitzondering voor aangiftes die gericht zijn tegen personen die werkzaam zijn in de jeugdzorg.

 

-          Beroep bij de bestuursrechter Rechtbank Noord-Holland

 

Vader laat het er niet bij zitten en gaat in beroep. Iets meer dan week na zijn beroep, ontvangt hij bericht van de griffie van de sector bestuursrecht van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, dat de rechter uit eigen beweging (ambtshalve) “heeft besloten om het beroep versneld te behandelen omdat het spoedeisend is.” Vader ziet dat als een gunstig teken, vanuit de veronderstelling dat de bestuursrechter natuurlijk ook wel zal begrijpen dat een verbod op het doen van aangifte tegen een jeugdzorgmedewerker eerder iets uit 1580 is en niet thuishoort in een moderne democratische rechtsstaat.

 

De wetgever heeft zulke versnelde behandeling door de bestuursrechter overigens mogelijk gemaakt in afdeling 8.2.3 Awb (“versnelde behandeling”). Die afdeling bevat maar twee artikelen, art. 8:52 en 8:53 Awb. Art. 8:52 Awb is voor nu het belangrijkst. Daar is in lid 1 bepaald dat de bestuursrechter, “indien de zaak spoedeisend is, [kan] bepalen dat deze versneld wordt behandeld.” Lid 2 bevat dan onder a t/m f een aantal termijnen die de bestuursrechter bijv. kan verkorten, zoals de termijn voor het bestuursorgaan om een verweerschrift in te dienen (normaal gesproken is dat vier weken, art. 8:42 lid 1 Awb). Meestal worden dan bovendien bij versnelde behandeling de repliek en de dupliek overgeslagen (dat is niet apart uitgezonderd in art. 8:52 lid 2 omdat art. 8:42 lid 1 de rechter tóch al de mogelijkheid geeft om daarvan af te zien).

 

De bestuursrechter beslist verder ambtshalve dat niet het OM, maar de korpschef van de politie Noord-Holland de juiste wederpartij is. Daar bestond inderdaad in het begin enige discussie over, en uiteindelijk gaf de politie nu juist te kennen dat het bezwaarschrift verder zou worden behandeld door het OM. Vader heeft daar verder geen punt van gemaakt. Er geldt immers een wettelijke doorzendplicht: schrijf je het verkeerde bestuursorgaan aan, dan moet die zelf zorgdragen voor correcte doorzending aan de juiste instantie (art. 2:3 en 6:15 Awb). Opmerkelijk genoeg maakt de korpschef van de politie Noord-Holland er in zijn verweerschrift vervolgens wel een punt van dat vader niet-ontvankelijk in zijn beroep zou zijn omdat niet hij, maar het OM als wederpartij had moeten worden opgeroepen.

 

Vervolgens gebeurt er een maand niets. Vader belt intussen nog met de griffie, maar krijgt te horen dat hij vanzelf wel bericht krijgt als er iets moet gebeuren, en dat hij tot dat moment gewoon moet blijven wachten. Dat is vreemd. In art. 8:52 lid 3 Awb staat immers letterlijk:

 

Indien de bestuursrechter bepaalt dat de zaak versneld wordt behandeld, bepaalt hij tevens zo spoedig mogelijk het tijdstip waarop de zitting zal plaatsvinden en doet hij daarvan onverwijld mededeling aan partijen. […]

 

De formulering laat aan duidelijkheid niet te wensen over. Er moet “zo spoedig mogelijk” een zitting worden belegd. En dat moet dan vervolgens “onverwijld” aan partijen worden medegedeeld. Er staat niet dat je een maand lang niet in actie hoeft te komen.

 

-          Toezichthouder JBB (Jeugdbescherming Brabant) mengt zich in de procedure

 

Tijdens het wachten mengt zich ineens een oude bekende in de procedure. Het gaat om de toezichthouder van Jeugdbescherming Brabant (JBB, tevens toezichthouder van Veilig Thuis Brabant Noordoost en Veilig Thuis Zuidoost-Brabant, dezelfde toezichthouder die intussen in opspraak is omdat hij tegelijkertijd op de loonlijst staat van het OM als afdelingshoofd Beleid & Strategie parket Noord-Holland, als landelijk officier van justitie high impact crime en mobiel banditisme, en als voorzitter klachtencommissie politie, eenheid Amsterdam.

 

Deze JBB-toezichthouder stuurt vader een uitgebreide en gemotiveerde beslissing naar aanleiding van zijn bezwaarschrift, op het briefpapier van het OM, waarmee ook hij – net als zijn collega – de schijn wekt alsof vader geen bezwaarschrift, maar een verzoek om heroverweging naar aanleiding van een eerdere aangifte zou hebben ingediend. Aan het slot vermeldt de JBB-toezichthouder, die hier ondertekent als “Officier van Justitie” en “Afdelingshoofd Beleid & Strategie:

 

Indien u het niet eens bent met mijn beslissing om niet tot vervolging over te gaan, dan kunt u een klacht en een kopie van deze brief sturen naar het Gerechtshof Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Het gerechtshof zal mijn beslissing om niet te vervolgen op haar juistheid beoordelen. U krijgt bericht van de beslissing van het gerechtshof.

 

Tijdens het wachten op een beslissing van de bestuursrechter in beroep, gaat de toezichthouder van JBB dus in zijn rol van officier van justitie zitten, en zet – met deze brief – de beeldvorming kracht bij dat vader niet in bezwaar en beroep zou kunnen gaan, omdat de beslissing dat vader geen toekomstige aangiftes meer mag doen tegen jeugdzorgmedewerkers zou moeten worden geduid als “de opsporing en vervolging van strafbare feiten, of de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing” (zoals bedoeld in art. 1:6 sub a Awb).

 

Dat is echter nu juist de discussie. Het is immers maar de vraag of een beslissing om een burger de mogelijkheid om in de toekomst het recht in art. 163 en 165 Sv op het doen van aangifte te ontzeggen, ‘naar analogie’ mag worden geduid als een beslissing over de vervolging van een op dat moment reeds bestaand strafbaar feit.

 

Die rechtsvraag is heel principieel. Zou de bestuursrechter daar inderdaad haar stempel op zetten, dan zou dat betekenen dat je als burger de facto rechteloos bent als jou door de overheid een aangifteverbod wordt opgelegd. Weliswaar is het in strijd met de wet, maar je zou dan niet-ontvankelijk worden verklaard bij de bestuursrechter. En bij de politie en het OM hoef je het al evenmin te proberen, want die hadden jou nu juist dat aangifteverbod opgelegd. Formeel mag het dus weliswaar niet, omdat het in strijd is met de wet, maar je kunt het nergens effectief aanvechten.

 

Een zitting zou hierover meer duidelijkheid kunnen scheppen. Partijen kunnen dan over en weer hun standpunten verder uiteenzetten, zodat de bestuursrechter daar vervolgens over kan nadenken om er vervolgens een oordeel over uit te spreken. Een zitting lijkt bovendien ook om een andere reden een logische vervolgstap. De bestuursrechter heeft er immers zelf – ambtshalve – voor gekozen om de zaak versneld te behandelen omdat die spoedeisend is. De wetgever gaat er dan in de wettekst van art. 8:52 lid 3 Awb expliciet van uit dat er “zo spoedig mogelijk” een zitting wordt gepland, waarvan het tijdstip “onverwijld” aan partijen wordt medegedeeld.

 

Principieel als deze rechtsvraag is, kun je er dan vervolgens nog de klok op gelijk zetten dat het naar de Raad van State gaat, en in beginsel zou het ook nog eens toetsbaar kunnen zijn door het Europees Hof in Straatsburg omdat het – onder meer – gaat over een schending van art. 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces) en art. 13 EVRM (het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel).

 

-          Uitspraak buiten zitting

 

Die zitting komt er evenwel niet. Na een maand (om precies te zijn: op 16 november 2021) ontvangt vader een “uitspraak buiten zitting”. De volledige tekst van deze uitspraak van de bestuursrechter is hier te vinden.   Rov. (RechtsOverweging) 6 bevat de kern van de uitspraak:

 

Het door eiser gemaakte bezwaar is gericht tegen het niet in behandeling nemen van zijn aangiften. Ingevolge artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb zijn de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing op de opsporing en vervolging va strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dat betekent dat tegen besluiten die de opsporing en vervolging van strafbare feiten betreffen geen bezwaar en beroep openstaat, en daarmee ook geen beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar tegen een dergelijk besluit. Nu eiser bezwaar heeft gemaakt tegen een beslissing betreffende de opsporing en vervolging van strafbare feiten, wordt het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.

 

Deze uitspraak wekt inhoudelijk net zo veel verwondering als de manier waarop hij tot stand is gekomen. Zeker met de brede kritiek op de rol van bestuursrechters in de Toeslagenaffaire vers in gedachten, is deze keuze voor een harde en restrictieve lijn door de bestuursrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, mijns inziens vrij opmerkelijk.

 

De eerstvolgende stap lijkt mij nu het wraken van de bestuursrechter onder het gelijktijdig indienen van een verzetschrift. Een wraking lijkt mij kansrijk omdat de bestuursrechter de zaak eerst als spoedeisend aanmerkt, waarbij dan korte termijnen gelden en de repliek en dupliek worden overgeslagen. Vervolgens zit de bestuursrechter een maand stil, en doet de zaak daarna ineens, zonder enig onderzoek ter zitting, af. Daarbij houdt zij zich niet aan de regels in art. 8:52 lid 3 Awb, en stelt de politie in het gelijk.

 

De politie had het bezwaarschrift van vader eerder al aan het OM doorgezonden. Om onduidelijke redenen merkt de bestuursrechter niettemin de politie aan als wederpartij, die zich vervolgens op het standpunt stelt: vader is niet ontvankelijk in zijn beroep want wij zijn niet de juiste wederpartij. De bestuursrechter gaat niet op het inhoudelijke beroep van vader in, wekt eigenlijk de indruk het niet eens goed te hebben gelezen, gaat nergens inhoudelijk in op de principiële rechtsvragen die zij moet beantwoorden, maar doet het beroep van vader af als “kennelijk niet-ontvankelijk” als bedoeld in art. 8:54 Awb.

 

Vader kan in verzet gaan. Hoe dat in zijn werk gaat, is geregeld in art. 8:55 Awb. Lid 4 laat aan de bestuursrechter nog wel enige ruimte om toch geen zitting te hoeven plannen. Daarom lijkt een wraking wel zo verstandig. De bestuursrechter die nu naar de zaak van vader heeft gekeken, geeft er immers geen blijk van naar vader te willen luisteren, maar kiest zonder enig nader onderzoek ter zitting – en in strijd met de regels van o.a. art. 8:52 lid 3 Awb – meteen en zonder voorbehoud de kant van politie en OM. Niet wraken zou betekenen dat dezelfde rechter straks een beslissing ex art. 8:55 lid 4 Awb zou moeten nemen over de vraag of er een zitting moet worden gehouden. De kans lijkt vrij groot dat zij dan zal volharden in haar uitgangspunt dat de politie gelijk heeft. Een wraking voorkomt dat, al was het maar doordat deze rechter dan hopelijk de eer aan zichzelf houdt en zich alsnog van de zaak verschoont.

 

Zou vader deze uitspraak niet aanvechten, dan staat het hem niet langer vrij om nog aangifte te doen tegen medewerkers in de jeugdzorg. Wat je inhoudelijk verder ook wel of niet moet vinden van de casus, is dat in ieder geval in strijd met art. 163 en 165 Sv dat iedere burger het recht geeft om aangifte te doen van strafbare feiten. Hier hebben we een burger die aangifte probeert te doen tegen een jeugdzorgmedewerker, maar die dat recht de facto wordt ontzegd, mede door toedoen van een van de eigen collega’s uit de jeugdzorg, die daartoe in zijn dubbelrol als officier van justitie gaat zitten. De bestuursrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, maakt zich er daarbij van af op een manier waarvan ik denk: mooi dat Nederlandse bestuursrechters het boetekleed aantrekken voor hun rol in de Toeslagenaffaire, maar kennelijk had deze bestuursrechter van de rechtbank Noord-Holland die memo nog niet ontvangen.

 

Ik geloof dat ‘niets doen’ een gevaarlijk en onwenselijk precedent zou scheppen voor de toekomst. Als burger moet je altijd aangifte kunnen doen van strafbare feiten, simpelweg omdat de wetgever dat zo bepaald heeft. Dat het voor sommige betrokkenen binnen de jeugdzorg vervelend is als er aangifte wordt gedaan tegen de eigen collega’s, is tot op zekere hoogte nog invoelbaar. Maar het past niet om dan, als jeugdzorgmedewerker, misbruik te maken van jouw dubbelrol als officier van justitie, om er op die manier aan bij te dragen dat toekomstige aangiftes van nieuwe strafbare feiten tegen jouw collega’s niet meer in behandeling zullen worden genomen.

 

De rol van de bestuursrechter van de rechtbank Noord-Holland in dit verhaal vind ik – als gezegd – kwalijk. Zij lijkt geen lering te hebben getrokken uit de kritiek die intussen maatschappijbreed, ook vanuit de rechtspraak zelf, wordt geuit op de rol van de bestuursrechter in de Toeslagenaffaire. In feite doet zij hier alles verkeerd wat de bestuursrechter in de Toeslagenaffaire nu juist wordt verweten.

 

Mr. T.A. (Tom) Knijp, LLM Legal

 

 ___________________________________________________________________________________________________ 

 

Ouders, dit is geplaatst als waarschuwing.  

Ken en gebruik de wet. 

Voorkom in de smoesjeswereld van de jeugdzorgrechtsmacht met bijbanen te komen, die regels verzinnen en verdraaien.

Zet altijd het juiste bovenaan uw schrijven, en vergeet nimmer de bekende alinea aan alles toe te voegen:

Wij verzoeken dit vanwege onze plicht naar BW1:247 om de zorg voor het kind te optimaliseren naar het niveau van kinderrechtenartikel 24 lid 1 IVRK {{en - na een 1/2 jaar (of enige jaren)  - eveneens artikel 25}}.   Diagnostisch onderzoek met testmiddelen en interactieonderzoek waarbij ouders goed voorgelicht worden geeft meer inzicht het doel van de OTS, deze wegens lid 4 van BW1:255 te doen oplossen naar het bedoelen van de wetgever, de representatie en veiligheid van de ouders naar het kind te doen verbeteren, en de schade van een beschermingsmaatregel - gezien de recente wetenschappen daarover - te voorkomen."

Ouders, houdt rekening met de wetgeving, zoals Rv149

Ken ook Rv810a lid 2 en doe vooraf uw huiswerk: heb het adres en beroepsregistratie van uw specialist in de gezondheidszorg.

Wacht niet af, want met afwachten overtreed ge BW1:247 lid 2, de vernederende behandeling zonder gezondheidszorg als maatstaf, en dus het kinderrecht op onbezwaarde toegang daartoe, voor zowel diagnose, het juiste 'meten' naar de onderzoekshiërarchie, als ook de oplossende hoogwaardige VOORLICHTING, die ge niet preventief en inhoudelijk kreeg voor de OTS.

Onderken wat een inspanningsverzuim van de jeugdbescherming is, en bewijs het door de Awb te gebruiken.