Mogelijk heel vervelend om te lezen omdat het zo belangrijk is, die precedenten, maar het geeft houvast, het kan de kinderrechter de juiste kant opsturen, en u kan lezen tezamen met een kennis of vertrouwenspersoon, om het samen te begrijpen en op te anticiperen door bijv. aan bewijs te werken met de  Awb!

De code kan in www.duck.com getypt worden om te vinden en verder te bestuderen!:        :

Uit Nieuwsbrief KOG – voorjaar 2021:  

Jurisprudentie/precedenten:

 

ECLI:NL:RBROT:2021:1433 (25-01-2021) :

De beoordeling van rechter:

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er in het verleden grote zorgen waren over de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] (en [naam minderjarige 2]) wegens huiselijk geweld en alcoholproblematiek bij beide ouders. De afgelopen maanden heeft de moeder aan de hand van hulpverlening gewerkt aan haar alcoholverslaving. Zij heeft zich hiervoor opengesteld en daardoor een positief resultaat behaald. {Dit is met werken met de Awb bewezen}.  Daarnaast is de relatie tussen de ouders verbroken en verblijven zij niet meer in dezelfde woning. De zorgen om de fysieke veiligheid van de kinderen zijn daarom niet langer aanwezig. De zorgen die resteren zijn gelegen bij de vader. De vader is onvoldoende gemotiveerd om aan zijn verslaving te werken en is in de communicatie met de moeder onvoldoende bereikbaar. Ondanks de nog aanwezige zorgen is de kinderrechter van oordeel dat niet kan worden gesproken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige 1].

 

De moeder heeft in het vrijwillig kader al laten zien (met de Awb om bewijs te creëren) in staat en gemotiveerd te zijn om, ondanks { https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/tips } de verminderde communicatie met de vader, de nodige hulpverlening voor [voornaam minderjarige 1] in te zetten en te werken aan zichzelf. Daarnaast vertoont [voornaam minderjarige 1] geen kind-eigen-problematiek. Het gaat goed met haar. De kinderrechter ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het de ouders niet lukt om ook de laatste zorgen in het vrijwillig kader, met behulp van het wijkteam, op te lossen.

 

Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:2SS van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom het verzoek om [voornaam minderjarige 1] onder toezicht te stellen afwijzen.

 

_ _ _

ECLI:NL:RBROT:2021:492 (04-02-2021) :

De beoordeling:

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er op dit moment nog steeds zorgen bestaan over [naam kind 1] en [naam kind 2] . Deze zorgen worden gesignaleerd door de school en zijn met name gelegen in de teruggetrokkenheid van de kinderen en in de moeite die de kinderen ervaren met het uiten van hun emoties. De school heeft in de afgelopen periode echter ook positieve ontwikkelingen geconstateerd bij de kinderen. Zo heeft [naam kind 1] meer vriendinnen in de klas en geeft [naam kind 1] aan het naar zijn zin te hebben op school en kan hij op een positieve wijze benaderd en gestimuleerd worden. Dat de G.I. “geen zicht heeft op de thuissituatie” is op zichzelf geen reden om de ondertoezichtstelling te verlengen, zeker nu niet gebleken is dat er nog zorgen zijn over de psychische problematiek van de moeder of over spanningen binnen de relatie van de ouders of fysiek geweld tegen de kinderen.

 

Overigens acht de kinderrechter het opmerkelijk dat de G.I. aangeeft "geen zicht te hebben op" de thuis- en opvoedsituatie binnen het gezin  terwijl er al een jaar een ondertoezichtstelling is en er sinds oktober 2020 een nieuwe MPG+-hulpverlener in het gezin aan het werk is.

Nu voorts beide ouders instemmen met de geadviseerde hulpverlening (MPG+, een persoonlijkheids-onderzoek voor [naam kind 1] en speltherapie voor beide kinderen) is de kinderrechter van oordeel dat een ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. Voornoemde hulpverlening binnen het vrijwillig kader zal naar verwachting toereikend zijn om de zorgen zoals die door de school worden geuit weg te nemen.

Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW1:255 lid 1, en let op lid 4). De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI afvijzen.

 

_ _

RBROT:2021:2238 (09-03-2020) :

De beoordeling:

Daarnaast zijn er zorgen met betrekking tot de draagkracht van de moeder. Er hebben meerdere ingrijpende gebeurtenissen in haar leven plaatsgevonden, waarbij met name de uithuisplaatsing van de oudste twee kinderen van de moeder veel weerslag heeft op de moeder en het gezin.

Er zijn zorgen over de Gemoedstoestand van de moeder wanneer de uitkomst van het KSCD-onderzoek met betrekking tot het perspectief van de oudste twee kinderen zal vallen.

Er zijn echter geen directe zorgen over de ontwikkeling van [naam kind]. Zij ontwikkelt zich goed op school en er zijn geen kind-signalen aanwezig. Daarnaast komen er ten aanzien van de ouders protectieve factoren naar voren. De vader volgt behandeling bij de Waag, de moeder is aangemeld bij de GGZ en zij zijn gestart met mediation om de onderlinge communicatie te verbeteren.

De ouders staan open voor hulpverlening en er is zicht in de opvoedingssituatie van [naam kind].  Gelet op deze omstandigheden en de adequate ontwikkeling van [naam kind] is de kinderrechter van oordeel dat geen sprake is van een zodanige ernstige ontwikkelingsbedreiging dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter verwacht dat indien er in de 'komende periode hulpverlening voor [naam kind] nodig is, de ouders in staat zijn de hulp zelf te kunnen realiseren.

Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 lid 1 c.q. 4 van het Burgerlijk Wetboek.

 

___ 

RBNHO:2021:1839 (18-02-2020) :

De beoordeling van de rechter:

… De kinderrechter is, samen met de GI en Horizon, van oordeel dat [KIND] nog niet klaar is om door te stromen naar de studio omdat hiervoor nog te veel zelfstandigheid van [KIND]  wordt verwacht.

De kinderrechter kan de GI en Horizon echter niet volgen in de redenering dat [KIND] enkel vanuit de geslotenheid verder kan werken aan een meer stevige basis. [KIND] erkent zijn problematiek en heeft de afgelopen periode in de geslotenheid regelmatig – al dan niet bij monde van zijn ouders en zijn advocaat – om hulp gevraagd (Awb).

Desondanks is er tot op heden geen persoonlijkheidsonderzoek afgenomen, had [KIND] tot voor kort geen zicht op een passende dagbesteding en volgt [KIND] geen passend onderwijs, terwijl Horizon dit wel als vereisten stelt om door te kunnen stromen naar een van de studio's. [KIND] heeft dus niet kunnen profiteren van de gesloten setting.

Nu [KIND] zijn problematiek erkent en zich niet onttrekt aan de noodzakelijke hulpverlening, is de kinderrechter van oordeel dat niet langer is voldaan aan de criteria voor een machtiging gesloten jeugdhulp.

 

... De kinderrechter acht de plaatsing op een open groep op dit moment daarom op dit moment het meest passend voor [KIND].

Ter zitting is door de GI, na aanraden van advocaat mr. Plat, gebeld met Embrace the Future. Gebleken is dat

Embrace the Future mogelijk een passende plek is voor [minderjarige] . Zij staan open voor een intake en hebben in principe vanaf 1 maart 2021 een plek beschikbaar voor [minderjarige] . Ook de ouders en [minderjarige] staan achter de plaatsing van [minderjarige] bij Embrace the Future. De huidige gesloten machtiging loopt tot 24 februari 2021. De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige] om vanuit de geslotenheid van Horizon door te stromen naar Embrace the Future, zodat voorkomen wordt dat [minderjarige] in de tussentijd naar een crisisplek moet of in de thuissituatie onveilige situaties ontstaan. De kinderrechter zal de machtiging gesloten jeugdhulp daarom verlenen tot uiterlijk 5 maart 2021.

 

____

RBROT:2020:1436 (24-02-2021):

De beoordeling:

….. Vòlgens de G.I. hebben de ouders zich in het kader van de ondertoezichtstelling onvoldoende meewerkend opgesteld om duidelijk te krijgen of [voornaam minderjarige] in een voldoende veilige opvoedomgeving opgroeit. De ouders lijken bereid te zijn om mee te werken aan huisbezoeken van de jeugdbeschermer en aan persoonlijke gesprekken tussen de jeugdbeschermer en [voornaam minderjarige] en om hulp van het wijkteam te accepteren, indien die hulp nodig wordt geacht. De Waag van de ouders om bij afspraken zo veel mogelijk rekening te houden met hun werktijden en met de schooltijden van [voornaam minderjarige] lijkt niet onredelijk.

Nu met name de zorgen over het alcoholgebruik van de vader ten grondslag liggen aan het verzoek tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] , had het na de vorige zitting ook op de weg van de G.I. gelegen om hierover objectieve informatie van behandelaars te krijgen. Niet weersproken is door de G.I. dat de vader toestemming voor het opvragen van informatie bij Antes en bij de huisarts heeft verleend. {Zorg liever zèlf voor dóórgeven van een verklaring van de deskundige!}.

Alles afwegende is de kinderrechter van oordeel dat gronden voor het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing ontbreken.

Daarom zal het verzoek van de G.I. tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] worden afgewezen. De kinderrechter tekent nog aan dat een uithuisplaatsing  een ultimum remedium is. Een uithuisplaatsing is pas aan de orde als andere middelen {aantoonbaar} hebben gefaald. Daarvan is in deze situatie naar het oordeel van de kinderrechter geen sprake {toon met de Awb aan dat ge als ouders hebt gewerkt aan de nodige voorlichting en bezwaar hebt gemaakt die niet voldoende en concreet en volgbaar te hebben verkregen (BW1:262)}.

 

_  _  _

RBNNE:2020:3927 (24-12-2020):

….. Wat vindt de rechter van het verzoek?

De rechter stelt voorop dat iedere ouder er recht op heeft dat na een scheiding de band met zijn kinderen behouden blijft en dat dit recht aan een ouder alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden onthouden. Het is om die reden dat de wet in artikel 1:377a BW limitatief een viertal gronden geeft die tot ontzegging van het recht op omgang kunnen leiden.

Dat artikel mist toepassing in deze zaak, omdat de ouders samen het gezag uitoefenen.

De op de uitoefening van het gezag gerichte wettelijke bepalingen maken duidelijk dat de wetgever ervan uitgaat dat een ouder het recht [verantwoordelijkheid]  en de plicht heeft om voor zijn kinderen te zorgen. Dit

impliceert dat een ouder met gezag op zijn minst ook contact met zijn kinderen heeft.

De rechter neemt verder in overweging dat artikel 1:377a BW weliswaar niet van toepassing is, maar dat hij het artikel wel toepasselijk acht in een zaak waarin wordt verzocht om aan een ouder die gezag uitoefent het recht op omgang te "ontzeggen".  De rechter vindt dat het artikel ook dan toepasselijk is, omdat het artikel invulling geeft aan de eisen die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna ‘EHRM’) in zijn rechtspraak heeft gesteld. Uit die rechtspraak volgt onder meer dat het recht op contact tussen een ouder en kind een fundamenteel element is van het in artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens geborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven (zie hiervoor EHRM, 8 juli 1987, NJ 1988/828; EHRM 22 juni 1989, NJ 1992/705 en EHRM, 26 mei 1994,NJ 1995/247).

 

Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, brengt met zich dat het geschil tussen partijen weliswaar een geschil is over de uitoefening van het ouderlijk gezag in de zin van artikel 1:253a BW (naast BW1:247), maar dat de rechter niet de vrijheid neemt om uitsluitend te bepalen wat hij "wenselijk" vindt in het belang van de kinderen. Hij vindt {als diagnostisch-onbevoegde} dat hij moet toetsen of er gegronde redenen zijn om de man het contact met zijn kinderen te ontnemen en hij zal dat doen aan de hand van de vier limitatieve gronden die in artikel 1:377a BW daar voor worden gegeven.

Dat kan de rechter niet toetsen op grond van de tot zover bekend geworden feiten en omstandigheden.

De rechter zal daarom aan de Raad opdracht geven of, en zo ja welke mogelijkheden er zijn om tot contactherstel tussen de man en de kinderen te komen, of en zo ja welke verdeling van de zorgen opvoedtaken mogelijk is en, in samenhang hiermee, of een van de hiervoor genoemde vier gronden zich voordoet zodat een beslissing kan worden genomen die feitelijk tot ontzegging van het recht op omgang leidt.

De rechter wil daarbij ook worden geadviseerd of en zo ja, welk onderscheid tussen de drie kinderen kan worden gemaakt voor wat betreft de mogelijkheden om te komen tot contact(herstel). Zoals de zittingsvertegenwoordigster van de Raad terecht heeft genoemd tijdens de mondelinge behandeling, is immers ook denkbaar dat ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] andere belemmeringen gelden om in contact te komen met hun vader dan bijvoorbeeld ten aanzien van [minderjarige 3].

 

 _____

ECLI:NL:RBROT:2019:10384

op https://www.split-online.nl/kennisbank/uitspraken/35008?print=true&token=75a706e3cfb22ded9fce296f00ebddf1 Inhoudsindicatie:

"Verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag van de moeder wordt afgewezen, nu niet kan worden vastgesteld dat de moeder niet meer in staat zal zijn binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor hun opvoeding en verzorging te dragen. Uitzonderingen daargelaten is gewone (civiele) bewijsrecht van toepassing op verzoekschriftprocedures. Het is aan de Raad om te onderbouwen dat moeder daartoe niet in staat zal zijn en niet aan moeder om het tegendeel te bewijzen." {Maar, ouders, veelal ligt het bewijsrecht toch bij u, om insinuaties tegen te gaan! Met een precedent en een goed citaat er uit kan uw kinderrechter gestuurd worden!}.

 

 _ _ _ _ _

ECLI:NL:.... zijn te vinden op internet (met extra zoekwoord 'jeugdbescherming", scheiding', of 'ondertoezichtstelling' etc..

 

 

 

 

 

In de vrije rechtsvinding staat een waarschuwingsbord tot degelijk onderzoek naar bestuursrecht (LJN BD1113). Ondanks 'equality of arms' van het EHRM-arrest komt de 'repeat-player' er telkens beter in geloof vanaf dan de 'one-shotter'. Dat kan en mag niet waar zijn!