Vragen en antwoorden over het meten van jeugdzorgklachten/meldingen bij de Inspectie (jeugdzorg):

 

a. Dit is de tweede brief aan de Inspectie over het meten van kwalijke situaties in ouderlijke meldingen. Alles mèt antwoord staat op http://kinderbescherming.jimdo.com/brieven/inspectie-ontwijkt-meten/ .

 

b. Ook staat hier onder een brief over de grote kans op psychopathie bij de gezinsvoogden en jeugdzorgwerkers die zelf (niet-diagnostisch) meten of met gesloten, sturende onderzoeksvragen de deskundige bespelen tot een antwoord die zij als sociaal werker qua niveau wensen.

 

a.

16 december 2015

 

Geachte inspecteur,

 

De burger verwacht dat de inspectie, die controle uitoefent over het domein waarin kinderen zorg nodig hebben op het gebied van (meest optimale) pedagogie en vertrouwd psychologisch klimaat, met de wetenschappelijke kennis van deze gebieden méét.

 

Zeker waar geklaagd c.q. gemeld wordt over het handelen van de gezinsvoogd of jeugdbeschermer zal gemeten moeten worden of deze wel juist rapporteert, verslag legt en coördineert.

 

Hoe wordt er gemeten bij bepaalde praktijksituaties, die herhaaldelijk waargenomen worden, en hoe daarin het meest optimale traject voor het kind af te wegen jegens het kind in diens ontwikkeling en beleven, liefst zonder dwangzorg?

 

 

Algemene beleidsvragen in het optimaliserend belang van het ontvankelijke en zich ontwikkelende kind mogen immer actueel gesteld worden, vermoed ik zo. Zeker wanneer deze op praktijksituaties zijn gebaseerd, dus niet ‘hypothetisch’ zijn.

 

Op privacy-cases reageert de inspectie onder het argument van privacy begrijpelijkerwijs niet. Ook wij zijn daaraan gebonden. Wel kunt u met betrekking tot het privacydeel reageren naar de desbetreffende cliënt toe, en niet naar een meedenkend en analytisch dossier­onderzoeker/beleidsbewaker.  Met betrekking tot welke middelen, gegevensbronnen, wetenschap en dossiers kan er wel inhoudelijk uitleg volgen.

 

Ik stelde algemeen voorkomende praktijksituaties, die echt geschiedden, voor waarbij de vraag rijst: “Hoe wordt er gemeten?”

 

  Wanneer er geklaagd wordt dat er uithuis is geplaatst op basis van niet-medisch-onderzochte argumenten tot verkrijgen van de machtiging (vOTS en UHP, naar BW1-254 lid 1-oud, ofwel BW1:255 lid 1-nieuw resp. 1:257oud en 1:262nw) zonder inhoudelijke afweging welk belangen zwaarder wegen naar het ontvankelijke kind met toekomstige behoeften, welke bronnen en wetenschap worden dan nagegaan? {In 2015 is dit deel van de wet het Burgelijk Wetboek 1, veranderd, en nu geldt de nieuwe nummering en tekst}

 

Voorbeeld 1:

 

Er kwam een AMK-melding binnen van een invallend huisarts, die de bron van allergische klachten niet kon vinden maar wel medicijnen voorschreef. De ‘jeugdzorg’ (en de raadsmedewerker daarin napratend) beweert naar de rechter dat de ouder aan wanen lijdt. De ouder heeft met een bouwkundig analytisch laboratoriumonderzoek aangetoond dat de suskast glaswolsplinters vrijgaf die de klacht bij de huisarts veroorzaakte. De ouder heeft de medicatie van de huisarts opgevolgd, en gebruikte tevens wat homeopathische middelen waaraan analytisch geen toxicatiegevaar zitten, maar de ouder werd beschuldigd van “overmedicatie”. Ook het klagen naar de wooncoöperatie over de glaswolfout werd als ‘verdacht’ richting ouder aangehaald, alsof klagen verdacht is. De machtiging uithuisplaatsing werd automatisch toegekend.  

 

Vraag: wordt er wel of niet gemeten of homeopathische middelen, een paar korrels melksuiker in feite, gevaarlijk voor een kind is, èn wordt er gemeten of glaswolallergie als ziektebeeld niet zou bestaan zoals de gezinsvoogdij beweerde, terwijl op http://www.beroepsziekten.nl/beroepsziekten/huidaandoeningen-door-glas-en-steenwol-huidirritatie-fototoxiteit (Arbo-portaal en UMC!) blijkt dat het wel een ziektebeeld geeft, èn mag het klagen – cumulatief suggestief  – als een verdachtenbeeld aangehaald worden?

 

Voorbeeld 2:

 

Een puberale geadopteerde loopt weg van huis. Via jeugdzorg wordt ze opgevangen op een geheim adres. Er wordt een machtiging uithuisplaatsing aangevraagd, ondanks haar en ouders vragen om een adoptiedeskundige en diagnostiek. Volgens de jeugdzorg zou er ‘niets met de geadopteerde aan de hand zijn’. De geadopteerde is pas na haar 6e verjaardag als oudste van een tribling naar Nederland gekomen, nadat ze voor haar brusjes heeft moeten zorgen, haar moeder vermoord is, seksueel misbruikt is…  jeugdzorg acht adoptiedeskundige diagnose niet nodig en verbied contact tussen kind en adoptieouders. Er wordt niets gedaan aan hechting en terugplaatsen. Ruim een jaar aan praten met de gezinsvoogd en de gedragswetenschapper (in opleiding) en met getuige-deskundige erbij leidde enkel tot negatie door de gezinsvoogdes van gedragswetenschapper, die de inbreng van ouder’s deskundige bevestigde, en tot freewheelen van de puber.  Uiteindelijk heeft een rechter in kortgeding bepaalt – zonder uitspraak te doen – dat de gezinsvoogd ter zitting een intentieverklaring moest ondertekenen om alsnog het dochter te helpen aan diagnostiek door een echte deskundige[1], met drie maanden verlengd recht op jeugd-zorg.

 

Vraag: Hoe meet de inspectie of de inzet van de jeugdbescherming c.q. kinderbescherming valide is, wetende dat een kind beter af is thuis – met passende hulp – dan in een pleegsetting (Joseph Doyle[2], 2007).

 

Voorbeeld 3:  

 

Adoptiefouders hebben hulp gezocht bij een hulpverlener die beweerde deskundig te zijn. De ouders onderkennen na escalatie van de problematiek bij één der zussen  na enige tijd dat die hulpverlener niet deskundig is en zoeken intake bij een professor-medicus, gespecialiseerd in adoptie. Het AMK met de Raad vragen een OTS aan, bewerende dat de ouders geen juiste hulp hadden gezocht (en ‘dus een bedreiging vormden’ in de zin van BW1:254oud), alsof ouders de eerst ingeroepen deskundige niet mochten vertrouwen en zelf orthopedagogisch en medisch deskundiger dienden te zijn. Ter zitting wordt meteen gevraagd om een uithuisplaatsing van beide beginnend-puberale adoptiezussen.

 

Vraag: Hoe weegt de inspectie af of het door de jeugdbescherming beweerde valide is om een zo zwaar gevolg-hebbende maartregel aan te vragen, wetende dat het kind (hier 2 kinderen waarvan 1 problemen gaf) beter af is thuis met passende hulpverlening dan weggezet in pleegsetting?2

 

  Ouders worden regelmatig (aangedikt) afgeschilderd als “onveilig” voor de ontwikkeling of gezondheid van het kind (BW1:255-nieuw).

 

Vraagt de inspectie zich niet af hoe het komt dat de jeugdbescherming c.q. gezinsvoogdij zoveel suggereert over de ouders?

 

En of dat wel zo tot een optimaal hulptraject leidt voor de jongere, wegend naar IVRK artikel 24 (kinderrecht op de hoogste mate van gezondheid en daarbij passende jeugdgezondheidszorg)?!

 

Zijn professoren, zoals RJ. van der Gaag, Jo Hermanns, R.A.C. Hoksbergen, R. Vermeiren en anderen, gek als ze adviseren vòòrafgaand aan de ingang van dwangzorg passend en goed diagnòstisch – als nulmeting – te onderzoeken?

Is de wetenschappelijk geadviseerde nul-meting niet nodig om bij evaluatie van de voortgang naar kinderrecht 'IVRK artikel 25' en de effectiviteit van dwangzorg te meten, in het belang van vele kinderen?! Hoezo niet?!

 

 Ook ná het uithuisgeplaatst-zijn ondervinden kinderen als pleegkind, en ouders, vreemde beweringen vanuit de gezinsvoogdij, met gevolg….

 

Voorbeeld 1b:

 

Het kind van vooreerst zes jaar oud is uithuisgeplaatst en menigmaal overgeplaatst, na o.a. seksueel misbruik. De overplaatsingen worden beargumenteerd alsof de ouder ontvoeringgevaarlijk zou zijn en zich negatief zou representeren naar het kind, ondanks de filmopnames tijdens te korte contactmomenten op kantoor (BJz) die het tegendeel kunnen bewijzen. De ouder mag niet meer praten over glaswol omdat de eerste rechter daarover niet heeft gesproken, waarmee de gezinsvoogd bedoelt dat daarmee bewézen is dat glaswol ‘geen ziektebeeld geeft’ en het ‘dus’ aan de psyche van de ouder ligt. De ouder krijgt, met getuige erbij, geen of veel te vage antwoorden op de vraag wat men als ouder moet dóén tot terugplaatsing, en keer op keer tergt de gezinsvoogd zo de bezorgdheid van de ouder. De ene rechter verlengt de uithuisplaatsing op de bewering ter zitting van de gezinsvoogd dat ‘het kind niet terug kan wegens autistisch spectrum’, zònder dat daarvoor een valide diagnostisch onderzoek is gepleegd, en daaropvolgend bleek dat de volgende rechter niet vroeg welke therapie of hulp het kind dan wel gekregen zou hebben, terwijl de ouder over dat gebrek klaagt, en vervolgens wordt weer het uithuisgeplaatst-zijn verlengd met de woorden van de gezinsvoogd ter zitting dat ‘het kind niet terug kan omdat het hechtingsstoornis1 heeft’, en weer is er geen diagnostisch rapport, is er geen interactieonderzoek geweest met de ouder, en werd geen therapie ingezet op deze pseudodiagnose van de gezinsvoogd. De ouder wilde wel valide diagnostiek, en vreemd is te lezen dat de gezinsvoogd opschrijft dat de ouder dat niet wilde en tegenwerkte. Wel bleven er beschuldigingen naar de ouder komen, die weerlegd kunnen worden met diagnostiek en bewijsmateriaal, maar daarvoor is geen tijd in de rechtszitting, en evenmin bij de inspectie, zo bleek.

 

Vraag: is dit gezond voor een kind dat vraagt om naar huis te mogen?  Is het gezond voor een kind dat verward raakt door de negetief-beschuldigende beweringen (bij het ‘waarom niet thuis’) alsof de ouder het kind zou hebben willen vergiftigen met homeopathie en de medicijnen die ze moest geven van de invallend huisarts, die enkel dacht aan levende allergenen?  Wat zegt de adoptiewetenschap over dergelijke negativiteit over de herkomstouders naar de opgroeiende, en wat voor effect geeft het in de identiteitsfase?

 

De getuige-deskundige, als vertrouwenspersoon mee naar het gesprek op kantoor BJzR, vraagt de vage en niet-goed communicerende gezinsvoogd of de ouder een opvoedcursus, zoals een Gordontraining[3], aangeboden krijgt om het terugplaatsen, toch doel van de wetgever (BW1:262-nieuw), waarop de gezinsvoogd dit ‘niet kent’ èn geen cursus ter verbetering wenst te geven. Er komt geen antwoord wat de ouder zou moeten verbeteren!

 

Op de vraag welke meer optimale waarde de pleegplaatsing,  waarin het kind op school gepest wordt wegens het niet thuis mogen zijn en waarin het andere signalen opvangt die men een kind niet toewenst,  heeft in psychische werking in het kind, dan een begeleid terugplaatsen, komt geen inhoudelijk antwoord.

 

Wanneer de ouder klaagt, wordt deze tegengeworpen op verlengingszittingen dat deze “tegenwerkt” en een “bedreiging” vormt.

 

Vraag: Ziet de inspectie de insinuatieve waarden van verslagen van de gezinsvoogdij, en meet de inspectie afwegend het meest optimale traject met de latere behoeften van het kind om diens afkomstige familie goed te kennen (adoptiewetenschappen!)?

 

Welke bewijsstukken worden gemeten bij klachten over de gezinsvoogdij?

 

 De gezinsvoogdij heeft de neiging om na een paar jaren uithuisplaatsing te beweren dat elk pleegkind zekerheid moet krijgen en daarom de ouders ontheven zouden moeten worden.

 

Algemeen voorbeeld (gemiddeld aan de praktijk):  

 

Wanneer de ouders bewijzen middels klachtuitspraken dat de gronden van de ‘jeugdzorg’ niet valide waren (een diagnostisch onderzoeker geen interactieonderzoek laten doen, onderzoek laten doen op sturende gesloten onderzoeksvragen van de gezinsvoogd die geen medicus is, zonder onderzoeksvragen van de ouders die meer open kunnen zijn), zodat de diagnostisch onderzoeker zich niet goed heeft kunnen houden aan diens beroepsethiek (vaak is een expertiserapport geen diagnostisch rapport op de ene cliënt), en waar de gezinsvoogdij ter zitting telkens wat kan beweren zonder dat de ouders een deskundige met weerwoord kunnen meenemen (Rv 803 tegenover 810a lid 1)[4] ter zitting, er niet gemeten wordt naar de nulmeting (de nodige diagnostieke meting voorafgaand aan een dwangmaatregel), kan de gezinsvoogdij verzoeken om ontheffing (via de protocollair-napratende raad voor de kinderbescherming).

 

Vraag: wetende dat een kind beter af is thuis met evt. passende hulpverlening (ook aan de ouders, aantoonbaar), wetende dat het kind latere behoeften zal gaan ervaren de afkomstfamilie te ‘kennen’ en dat ‘kennen’ niet alleen kan komen door beweringen van de gezinsvoogd (o.a. de verklaring waarom het niet thuis mag wonen), met te korte, weinige bezoekjes onder begeleiding van de gezinsvoogd (al vroegen de ouders om een orthopedagoog), en niet enkel van foto en verhalen…,  wordt bij een klacht/melding over de argumenten rond ontheffing gemeten met de bewijsstukken vanuit de dossiers van de deskundigen en de ouders naast die van de gezinsvoogd? Daarbij, wordt er gewogen welke werkzaamheid van het uithuisgeplaatst-zijn in de psyche van het kind beter zou werken dan een evt. terugplaatsing met deskundiger begeleiding?  

 

Wordt er gemeten met de vorderingen ten opzichte van de diagnostieke nulmeting, die vooraf zou moeten gaan aan de dwangmaatregel (UHP)? Die ‘vorderingen’, komen die enkel uit de verslaglegging van de gezinsvoogd? Mogen deze verslagleggingen “navolgbaar” zijn zonder inhoud? Wordt er bij stellingen van de ouders (in klacht of melding) gewogen naar de inhoud in ontwikkelings­psychologisch opzicht?

 

In hoeverre staat het integrale (ook toekomstige) belang van het kind centraal in het meten en afwegen?

 

  Welke instrumenten heeft de inspectie wanneer deze onderkent dat de argumenten van de gezinsvoogdij flinterdun zijn? Dit, tegenover dat kindbelang?!

 

Voorbeeld 1c:

 

Tijdens een uithuisgeplaatst-zijn wordt op aandrang van de ouder meerdere diagnostisch deskundigen ingeroepen, en in het deskundigenoverleg wordt besloten intern bij De Bascule een interactie-onderzoek te doen tussen ouder en kind (dat al jaren uithuis is geplaatst gehouden). De Bascule kan dat en is gespecialiseerd in gehechtheid. De psychiater en psycholoog zijn het er over eens dat dit onderzoek nodig is. Op het laatst verbiedt de gezinsvoogd dit onderzoek, overigens vaak zonder de ouders in te lichten. De gezinsvoogd vraagt daarvoor in de plaats een ontheffing aan.

 

Vraag: Acht de inspectie dit geen alarmerend signaal over de attitude van de gezinsvoogd? Is het terugplaatsen waar diagnostisch en orthopedagogisch kan, niet een onderkent belang voor het kind (EVRM 8)?  Hoe ‘gevaarlijk’ en ‘bedreigend’ moet een ouder wel zijn om dit onder beveiligde situatie toch niet toe te staan (terwijl het kind terug wil)?!? Hoeft de gezinsvoogd dit niet te bewijzen met een contra-expertiserapport? Is een bewering vanuit de gezinsvoogdij voldoende?

 

  Meerdere externe onderzoeken hebben aangetoond dat er sprake kan zijn van werkgelegenheidsbescherming bij het ‘handelen’ van de gezinsvoogdij en hun ‘fouten’, naast contra-indicaties tegen UHP jegens het kind.  De roep om (diagnostieke) waarheidsvinding leeft al lang.[5]  Nu kwam ex-kinderrechter mr. Nanneke Quik-Schuijt in FJR 2015/51 met het begrip ‘informed consent’ en haar bedenkingen hoe de ‘jeugdbescherming’ ouders daarentegen manipuleert.[6]

 

In hoeverre weegt de inspectie mee dat hier in de klacht/meldings-case sprake van kan zijn?

 

Houdt de inspectie ook rekening met het kennisniveau van als jurist opgeleide Bijzonder Curatoren en Mediators die de psychische belangen van een kind moeten vertegenwoordigen, met de vraag of dat wel kan met enkele dagdelen een extra cursusje, maar niet medisch of orthopedagogisch opgeleid?  In hoeverre praat de BC de gezinsvoogd na?   

 

Kan de inspectie onderkennen dat een getuigenis van een BC in een jeugdbeschermingrapportage wel ‘zelf’ waargenomen is (want een getuigenis van problemen tijdens een bezoek, contact of gedraging van een ouder waar de BC niet zelf bij was, moge niet als feit gekwalificeerd worden, maar waarom werd het dan wel genoemd in de rapportage door de gezinsvoogd?)?

 

In hoeverre zijn pleegouders médisch deskundige informanten om de ‘eigen ouders’ zwart te maken in de gronden van de gezinsvoogdij naar de rechter, en ziet de inspectie dergelijke suggesties in de jeugdbeschermingrapportages?  

 

Is het door de gezinsvoogdij stellen dat het kind “aan problematiek lijdt en daarom niet teruggeplaatst kan worden” inhoudelijk genoeg, naast beweringen alsof de ouder niet meewerkt, om geen alarm te doen afgaan t.a.v. het handelen van de gezinsvoogdij?

 

Gebruikt de inspectie alle dossiers van derden en gezin, of wordt er gewogen door middel van afvinklijstjes?

 

Zijn risicolijstjes meer leidend dan diagnostiek aan het gezinssysteem?

 

Wordt het integrale ontwikkelingsbelang van het kind, ook in diens toekomst, meegewogen, strevend naar de meest optimale hulptraject, bij klachten of meldingen van ouders of hun ouderondersteuners?

 -   -   -   -   -   -   -

Met vriendelijke groet,* ...

Noten bij brief 2 over meten:

[1] FJR 2012/95: juristenblad FJR is bij een bibliotheek op te vragen en staat ook hier ;

  BW1 = Burgerlijk Wetboek Eén, zie oud en nieuw: http://peterprinsen.nl/HERZIENINGOTS-2011.htm (scroll).

[3] http://www.gordontraining.nl/ als minimale basis voor goed ouderschap en voor communicerende gezinsvoogden.

[5] Meer in de vorige brief  .

[6] FJR 2015/51:  zie hier voor gevolgen.

 *:

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

   Het antwoord van de inspectie staat hier:

http://kinderbescherming.jimdo.com/brieven/inspectie-ontwijkt-meten/ .

    Het is duidelijk dat de inspectie naar de 'volgbaarheid van verslagen' van [ook beklaagde]  gezinsvoogden kijkt en of die volgbaar zijn tot hun beslissingen.

    Er wordt dus niet gekeken hoe ontwikkelingspsychologisch de maatregelen van de gezinsvoogdij ìn het kind werken, en niet naar de diagnostische onderbouwing, niet naar de openheid of gesloten polarisatie van onderzoeksvragen en de door de ouders ingebrachte onderzoeksvragen, en of er therapie verstrekt werd aan kind en/of ouders voor en onder OTS, wat bij de roep om 'diagnostische waarheidsvinding' wel gepast zou zijn.

Dat de 'waarheidsvinding' nogal bespeeld kan worden door slechtwillende gezinsvoogden is duidelijk in de goed-onderzochte case van Nora .

 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

b.

En hier een andere brief:

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Een vraagbrief naar de

 

Inspectie Jeugdzorg over de

 

slechte mogelijkheid van

 

psychopathische gezinsvoogden:

 

21 augustus 2015

Geachte inspecteur,

 

De jeugdzorg, tegenwoordig gesplitst in jeugdhulp gemeentelijk en jeugdbescherming met meldpunt en gezinsvoogdij regionaal, ligt al decennia onder vuur.

 

Er wordt beloofd te ‘professionaliseren’, terwijl echte deskundigen adviseren om zwaargewichten in de ingang te plaatsen die het gezinssysteem zelf onderzoeken. Een jeugdzorgwerker krijgt geen medisch-academische opleiding.

 

Een deskundige ingang is belangrijk tot zorg voor het gezinssysteem.

Vooral het uithuisgeplaatst-zijn blijkt zeer risicovol te zijn voor de ontwikkeling van het kind.

De roep om concreter te ‘meten’, diagnostischer, horen we in de roep om ‘waarheidsvinding’.

 

Eén van de oorzaken kan in het feit liggen dat bij sollicitaties er geen meetmiddel is om psychopathie bij de jeugdzorgwerker te onderkennen.

 

Dit, terwijl bekend is dat enige vorm van onveilige gehechtheid, een bron voor een minder werkend geweten of zelfreflectie, bij dit niveau van hulpverleners niet rond de Normaal in de maatschappij ligt, doch over de 50%.

 

Dit hoeft niet direct te verontrusten, doch is een aanwijzing te meer om goed op de hoogte te zijn en met aandacht voor detail te ‘meten’.

 

Het gaat hier niet om extreme gevallen maar om doorwerking in verslaglegging en rapportages van de ‘jeugdzorg’ richting rechters. Te meer daar Junger-Tas (1983) t/m o.a. Van Vollenhoven en de Kinderombudsman (2013 nog) ‘fouten’ daarin vonden.

{Het moge duidelijk zijn dat het hier gaat om de betwijfelde 'objectiviteit' van het werk van de spil, de gezinsvoogd, die ook volgens andere echte onderzoekers bespelende, manipulatieve "fouten" maakt, die een oorzaak kunnen hebben in een gedrags-pathogene afwijking.
Voor een dwangmaatregel zou onderzocht moeten worden met concrete diagnostische maatstaven.
Een opgroeiende zou niet mogen lijden door foute gezinsvoogden.}

 

We mogen ons afvragen, om begrip in deze materie te krijgen in het belang van het kind, wat voortvloeit uit psychopathie in het gedrag als werker en hoe men er mee omgaat.

 

Eerst een korte definitie.

 

Psychopathie vormt een gebrek van geweten en van het neutrale inlevingsvermogen.

In absolute zin komt gewetensgebrek en gewetenloosheid niet voor.

 

Er zijn diverse diagnostische instrumenten. Die hoeven echter geen absolutie zekerheid te geven. Er bestaan wel testen (Dr.Hair, Psychopathietest) en onderzoekend praten met intimi. Uitspraken van mensen die aan psychopathie lijden zijn vaak niet waarheidsgetrouw of beduidend vaag.

 

Gemiddeld genomen is het intelligentieniveau van psychopaten iets lager dan het gemiddelde intelligentieniveau van de bevolking.

 

Narcisme, iets wat ouders regelmatig denken te herkennen in hun gezinsvoogd, is één van de mechanismen waarmee de psychopaat psychopathie compenseert. Een mooie buitenkant die men over de innerlijke leegte (psychopathie) zet. Maar er zijn ook mensen die aan psychopathie lijden die niet narcistisch zijn.

 

Gebrek aan geweten is een gebrek aan vermogen tot zelfreflectie. Bewustzijn en geweten zijn een diep innerlijk besef.

 

Een basisgevoel is belangrijk voor hoe men zich gedraagt en naar buiten toe ‘meet’. Basisgevoelens rusten op het bewustzijn. In slaap verliest men veelal het bewustzijn. Zodra het bewustzijn er weer is, zijn er weer ervaringen mogelijk (buiten de droom).

 

Bewustzijn kan in actie zijn op acties of op de innerlijke wereld.

Bewustzijn kan ook zichzelf ervaren, kan betrokken zijn op het zelf.

Dat is geweten.   Bewustzijn ervaart zichzelf.

 

De innerlijke levendigheid van het stille bewustzijn is bij psychopaten verminderd tot nauwelijks aanwezig.

 

Mensen kunnen in deze fase terecht komen door een traumatisch gebeuren of traumatische ervaring. Bijvoorbeeld verlatenheid of grote angst. Het bewustzijn in de diepste laag (geweten) is dan gedoofd, verminderd tot verdwenen, beschadigd.

 

Mensen die aan psychopathie lijden hebben geen comfort in zichzelf. Ze proberen bij de mensen in hun omgeving dit comfort te verstoren.

Naarmate er meer helderheid van het bewustzijn is, kan men meer genieten en ervaren van de wereld.

 

Bij een normale  ontwikkeling is er sprake van een manifesteren van een meer en meer verborgen vermogen. Bij psychopaten is het vermogen tot innerlijke sturing zo zwak, dat elke vooruitgang vaak ook weer teniet gaat.

 

Wel zijn er gradaties in de mate waarin iemand aan psychopathie lijdt. 

 

Men spreekt van psychopathie als het innerlijke bewustzijn niet goed functioneert en men niet in staat is zich daar aan te onttrekken. Het geweten en invoelingsvermogen zijn uitgeschakeld. Er is voldoende wil om te overleven en door te gaan.

 

Bij veel psychopaten kan het gedrag verklaard worden door de drang om te overleven (bijvoorbeeld de waarheid te verdraaien). Of de persoon zelf die verdraaiingen gelooft als waarheid, is een nauwelijks vast te stellen waarschijnlijkheid.  (Bij kinderen met een onveilige gehechtheid lijkt het er op dat ze zelf geloven in hun geopperd beeld.) 

 

Men vermoedt een gebrek aan zelfreflectie.

 

Psychopaten er op wijzen dat hun verhalen niet kloppen heeft weinig zin. Een tegenreactie is waarschijnlijker: “ik wordt tegengewerkt”.

 

Dat “ouders tegenwerken” lezen we regelmatig in dossiers van de gezinsvoogdij.

 

Verdraaide ‘feiten’ en verhalen vertellen wordt vaak juist geïntensiveerd wanneer iemand zich onveilig voelt. Deze mensen zijn vaak behoorlijk innerlijk angstig. (Deze informatie is bewerkt en afkomstig van dr. Jan Storms.)

 

Ervaringen hebben nauwelijks betekenis voor mensen die aan psychopathie lijden.

 

Voor mensen die het zuivere bewustzijn nauwelijks ontwikkeld hebben, is het moeilijk schuldgevoel te ervaren. Dezen conformeren zich aan heersende normen, zoals die lijken te gelden in bijvoorbeeld hun werkomgeving.

 

Kenmerken van psychopathie zijn:

-          gebrek aan bewustzijn en dus aan geweten (Die laag van bewustzijn die zich bezig­houdt met zelfreflectie functioneert niet best, en veelal wordt ‘de schuld bij de ander’, de ouders, gelegd);

-          gebrek aan verbondenheid: datgene waardoor men een band kan aangaan is nauwelijks of niet aanwezig;

-          gebrek aan liefde;

-          gebrek aan reëel invoelingsvermogen en mededogen;

-          gebrek aan betekenis van de ervaring;

-          gebrek aan wijsheid;

-          vitaliteit is juist zwak of grof.

Dit is geen lijst ter diagnose (dit is geen lijst om doktertje te spelen)!

 

Mensen die aan psychopathie lijden begrijpen vaak niet wat er echt gezegd wordt.

 

Oorzaken van psychopathie:

Dit kan bepaald zijn door vroeg-kinderlijke ervaringen. Het ontstaat vaak op zeer jonge leeftijd. Meest voorkomende oorzaak zijn zeer traumatische ervaringen (ook in de opbouw van het zelfbeeld).

 

Dit heeft grote parallellen met onveilige gehechtheid.

 

Een bezwaarde zwangerschap, historie in het land van herkomst, wisselende opvoeders, het kan van invloed zijn op de ontwikkeling van psychopathie. Ook een scheiding van ouders of omgangs­sabotage door één verzorgende ouder (opgevangen signalen door het kind) kan van invloed zijn.

 

De meeste psychopaten laten hun innerlijk gebrek verdwijnen achter een masker. Het masker “normaal” wordt gekopieerd uit hun omgeving. Alleen de buitenkant is aanwezig, niet de inhoud. Een masker wordt soms wel opgezet, en soms niet. Een masker kan per omgeving wisselen. Er is vaak ‘een setje van maskers’ aanwezig. Maskers bij kinderen zijn vaak nog onbeholpen maar ook schijngedrag komt voor. Maskers kunnen zeer geraffineerd worden.

 

Derhalve is het lastig vast te stellen of bij een melding of klacht over een jeugdzorgwerker, die zich als spil van informatie (haar taak, haar werk) opstelt, er sprake is van bespeling aan gegevens en ‘feiten’ (manipulatie).

 

Deze hebben wel ernstige gevolgen voor de verdere ontwikkeling van het kind in of buiten diens gezinssysteem en -banden.

 

Vooral kinderen buiten hun vertrouwde omgeving, de eigen familie, doen het relatief slechter dan die thuis wonen.

 

Goed ‘meten’ – vooral bij uithuisplaatsen en klachten – is belangrijk. Meten dient buiten de mogelijk 'gemanipuleerde' gegevens om die de beklaagde jeugdbescherming en kinderbescherming verstrekten.

 

Waar zijn de schriftelijke onderzoeksvragen van zowel ouders als jeugdzorgwerk, en waar het diagnostische rapport van minimaal één open en passend onderzoekende, kwalitatief beroepsgeregistreerd deskundige (niet te algemeen)?

 

Deze informatie is dus belangrijk ten dienste van het belang van de ontvankelijke opgroeiende in ‘jeugdzorg’ en diens ontwikkelingstoekomst.

 

Hopende dat deze informatie uw meetpunten verbetert, verblijf ik,

Met vriendelijke groet, . . . . .

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

'Wij geloven.....'

(Ach, een inspecteur heeft er kennis van genomen, voor zover dat cliché wat betekent. En de jaren gaan voorbij....)

En de molen van 'jeugdzorg' dendert door en door, ondanks de wetenschappelijke waarschuwingen en aandachtspunten ten gunste van het ontvankelijke kind.

 

Is het nu zo moeilijk om te controleren buiten het dossier om welke de beklaagde gezinsvoogd of gezinsmanager de inspectie toestuurt?

En er is toch wel ontwikkelingspsychologische kennis bij de inspectie om de gevolgen af te wegen waar en signalen zijn van fouten of insinuaties en fraude???

 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Kern:

Onder andere psychopathie, narcisme en onveilige gehechtheid kunnen parten spelen bij beoordelingsvermogen van gezinsvoogden en jeugdbeschermers....

Dat kan zwaarwegend en langdurig ten koste gaan van het kind in een nare, vreemde sfeer.

Dit is belangrijk omdat onder het toezicht van gezinsvoogdij geen recht lijkt te bestaan, gezien de regelmatige tegenwerking door de gezinsvoogdij op deskundige second opinion voor het kind tijdens rechtszaken.

 

Het gaat dus om gedrags-fouten van de gezinsvoogdij, die de RvdK en rechter beïnvloeden, naar intern gebruik tussen G.I. en RvdK, naar hun protocol van 'niet dubbel checken'.
Dwangzorg, vooral uithuisgeplaatst-zijn, is een èrnstig risico voor de opgroeiende, wel te verstaan een grote bedreiging dat ook in BW1:255 genoemd zou moeten worden, en die zal later ontdekt worden wanneer de opgroeiende gaat ontdekken waarom het niet thuis mocht opgroeien; en dan blijken vaak (deels of geheel) het valse gronden voor een dwangmaatregel te zijn geweest waar het kind onder moest lijden.


Een Raadsonderzoek is objectiever zonder gegevens van een spil in 'jeugdzorg', en is met echte diagnostiek op open onderzoeksvragen van beide partijen, de ouders en de jeugdzorgwerker, betrouwbaarder voor de toekomstige ontwikkeling van het kind en diens zelfbeeld.

 

Meldingen van ouders over een kwalijk metende gezinsvoogd of raadsmedewerker dienen gecontroleerd te worden op het bestaan van voldoende feiten, die geen meningen of roddels zijn, liefst diagnostisch gemeten. Het is een feit dat jeugdzorgwerkers ook mensen zijn, en vaak in deze discipline van werk zijn beland door eigen problematische ervaringen.